| |
Droomfeest van de abstracte kunst in Vlaanderen.
De Linie, 10 januari 1964.
Michel Seuphor dacht dat hij droomde. De Vlaamse Opera te Antwerpen was in de namiddag van 14 december 1963 tot in de nok gevuld voor een academische zitting over abstracte schilderkunst in Vlaanderen bij gelegenheid van het verschijnen van een gelijknamig boek onder redactie van Michel Seuphor in opdracht van De Bank van Parijs en de Nederlanden, en de vernissage van een tentoonstelling over hetzelfde onderwerp eveneens onder leiding van Seuphor. Burgemeester Craeybeckx zat de zitting voor, schoof van de ene stoel naar de andere (er was er blijkbaar één te weinig) en verleende het woord aan Em. Langui, A.M. Hammacher en tenslotte aan Michel Seuphor.
| |
| |
Michel Seuphor zei dat het een droom moest zijn, hij, daar vooraan op het voortoneel van de Vlaamse Opera te Antwerpen, met voor zich, op de groene tafel, vier zware volumes van De abstracte schilderkunst in Vlaanderen in het Nederlands, Frans, Engels, Duits. Hij droomde luidop. Over de tijd, nu meer dan dertig jaar geleden, dat hij in diezelfde Opera flamingantische vlugschriften uitdeelde, maar vooral dat hij het obscure avantgarde-tijdschrift Het Overzicht op eigen middelen uitgaf en zich hartstochtelijk inzette voor de eerste schuchtere tekenen van een nieuwe kunst in Vlaanderen.
Op 14 december was de opstandige nozem held van de dag geworden. De werkelijkheid overtrof een ogenblik blijkbaar zijn droom. Hij had voor het uitgeven van zijn nieuwe boek kunnen beschikken over middelen zoals het maar weinig auteurs gegund is. Hij had een tentoonstelling kunnen inrichten, vrij en onafhankelijk, in zeldzaam gunstige omstandigheden.
Niet alleen voor Michel Seuphor was hetgeen in de namiddag van 14 december tussen de Vlaamse Opera, het Hessenhuis en het Osterriethhuis van de Bank van Parijs en de Nederlanden gebeurde een fantastische dagdroom. Iedereen die toen het spel heeft meegespeeld wist op de duur niet meer waar de grenzen lagen van fictie en werkelijkheid, wist niet meer of hij het ogenblik van de triomf mocht vertrouwen. Wat in het Vlaamse publieke leven altijd - en nu misschien meer dan ooit - een volkomen onbelangrijk, nauwelijks opgemerkt randverschijnsel was, werd plotseling een middelpunt, kreeg substantie en gewicht in enkele onomstootbare realiteiten: een stampvolle schouwburg, een niet alleen volumineus, maar ook royaal uitgegeven boek, een grootse tentoonstelling met niet minder dan driehonderdvijftien werken van voor het merendeel levende Vlaamse abstracte schilders.
Het was té veel ineens opdat het volkomen echt en geloofwaardig zou zijn. En inderdaad. Er ligt een vleugje onwerkelijkheid over dit alles. Het kreeg geen voet aan de grond. Hoe feitelijk ook alles was, hoe tastbaar het boek nu voor ons ligt, hoe vol van schilderijen (en leeg van mensen) de zolders van de Hessennatie nu ook zijn, het haakt niet helemaal in op de Vlaamse werkelijkheid van 1964. Het onbekende, meer nog, het miskende werk van Michel Seuphor in de twintiger jaren was in zekere mate reëler en belangrijker dan zijn triomfantelijke terugkeer in het najaar van 1963. Lezers van De Linie weten dat wij Michel Seuphor deze terugkeer niet misgunnen. Integendeel. Maar men mag zich niet laten verblinden door het feest.
Het heeft ons zeer verheugd dat Seuphor zelf, zoals bleek uit zijn toespraak en nog meer uit de inleiding van het boek, het minst van al slachtoffer was van de illusie die hier werd geschapen; dat hij met zijn zestig jaar nog even onafhankelijk staat tegenover mode, faam en carrière als in de jaren van zijn debuut; dat hij zijn kritische houding tegenover de schilderkunst van vandaag (waar wij het wel niet helemaal mee eens zijn) voor de gelegenheid niet heeft opzij gezet (al was hij dan wat milder dan normaal). Daarom waarderen wij
| |
| |
hem zeer.
Maar juist het luisterrijke van zijn terugkeer en de hulde die deze meebracht voor de abstracte schilderkunst in Vlaanderen mag ons onze dagelijkse berooidheid op dit gebied niet doen vergeten. Natuurlijk kan men hier onmiddellijk tegen aanvoeren dat juist deze tentoonstelling en dit boek de eerste manifestaties zijn of kunnen zijn van een veranderde situatie. Juist in deze opvatting zien wij de fictie en de droom. En onze vraag blijft open of boek en tentoonstelling krachtig genoeg zullen zijn om van buitenaf op het klimaat in te grijpen. Want dat zij van buitenaf komen is duidelijk. Zij zijn het geschenk van één man, dhr. M. Naessens.
Wij mogen echter niet eenzijdig worden en droom en fictie aanzien als zuivere onwerkelijkheid. Het zou niet de eerste keer zijn in de geschiedenis dat zij de werkelijkheid scheppen. En misschien wordt uit dit boek en deze tentoonstelling toch iets nieuws geboren, waardoor beide hun volle zin verwerven en hun waarde als inventaris van een voorbije periode overstijgen. Misschien zal de feestelijkheid die een ogenblik rond de abstracte kunst in Vlaanderen werd ontplooid morgen niet helemaal vergeten zijn. Misschien ontstaat hieruit, zoals Michel Seuphor het zelf uitdrukkelijk wenste in zijn toespraak, het eerste museum voor hedendaagse kunst in dit land. Waarom zou de stad Antwerpen, wijs geworden door het experiment Middelheim, het niet eens opnieuw proberen op een ruimere en persoonlijker, meer geëngageerde basis met de hedendaagse schilderkunst, prachtig complement van de beeldhouwkunst? Maar dan liefst niet op de zolders van het Hessenhuis. Ook architectonisch is hier nog een kans weggelegd. Het eerste modern museum (de nieuwe vleugel van Mariemont niet te na gesproken) moet in ons land nog worden gebouwd.
Maar intussen hebben wij toch die tentoonstelling en bezitten wij het boek, dat velen ons kunnen benijden. De oude zolders van het Hessenhuis - nu werd voor het eerst ook de eerste verdieping ingeschakeld - hebben ongetwijfeld hun eigen charme, maar ideale expositieruimte zijn ze toch niet, zeker niet voor de aard van het werk dat er nu wordt getoond. Een tentoonstelling als die van de zero-groepen een dik jaar geleden deed het beter. Schilderijen, ook abstracte, zijn te kwetsbaar. Met een ingrijpende aanpassing en vooral een nieuwe lichtverdeling kan men wel heel wat opschieten, maar dan moet men een goed deel van wat nu de charme van de zolder uitmaakt eraan geven. En dan staat men weer even ver. Een echt geschikt museum voor hedendaagse kunst wordt het naar ons gevoel nooit.
Dit doet echter bij de tentoonstelling die tot 19 januari open blijft niet onmiddellijk veel terzake. Wij moeten ze nemen zoals ze is. En wij kunnen er alleen maar tevreden om zijn. Want voor zover wij ons bewust zijn is het de eerste maal dat een tentoonstelling van deze omvang aan de abstracte kunst in België gewijd wordt. Laat u niet in de war brengen. België en Vlaanderen betekenen
| |
| |
in de schilderkunstige terminologie die hier wordt aangewend hetzelfde. In dit verband haalt Michel Seuphor in zijn toespraak een citaat aan uit Het Overzicht, van niemand minder dan Kurt Schwitters: ‘Nationale kunst bestaat niet. Zoals er ook geen proletarische kunst bestaat. De kunst bestaat. De kunst heeft verplichtingen aan zichzelf. Ze heeft als eerste plicht trouw te zijn aan haar eigen opdracht’. En in zijn boek zegt hij: ‘Ik zal onvoorzichtig zijn en beginnen met Wallonië bij Vlaanderen in te lijven. De schilders van Luik, die sinds lang Frankrijk hebben ingelijfd, zullen dat niet waarderen. Maar het is een feit: de schilderkunst in België is Vlaams per definitie. Laten wij het zo, terwille van de historische en aardrijkskundige gerieflijkheid, hoewel de abstracte schilderkunst (en wij zouden hier zelfs abstract nog tussen haakjes plaatsen) per definitie Belgisch, noch Vlaams, noch Waals is, maar universeel’.
Em. Langui is op dat punt in zijn voorwoord uiteraard voorzichtiger en hij merkt op dat alle Waalse artiesten, wier werk in dit boek gereproduceerd wordt, hun instemming met dit opzet hebben betuigd. Hoe kan het ook anders. Slechts een paar Vlaamse schilders permitteerden zich de luxe een reproduktie in dit boek te weigeren en dus ook op de tentoonstelling niet te figureren. Hetgeen in alle opzichten jammer te noemen is. Al behoort een soort koppigheid ook tot het wezen van de artiest.
Afgezien dan van deze leemten (waarvan er sommige in het boek gedeeltelijk worden goedgemaakt) en van een paar overschattingen aan de andere kant, biedt deze tentoonstelling een unieke kans om zich een idee te vormen van veertig jaar abstracte schilderkunst in België. Want de abstracte schilderkunst in België dateert niet van na de laatste oorlog.
De geschiedschrijving van de moderne kunst in België moet in dat opzicht flink worden gecorrigeerd. In het boek van W. Van Beselaere Moderne Vlaamse Schilderkunst 1850-1950, een paar jaar geleden uitgegeven in dezelfde omstandigheden als hetgeen we nu bespreken, moet de abstracte schilderkunst in Vlaanderen voor 1950 het stellen met een paar regeltjes en de vermelding van V. Servranckx. Zelfs Seuphor heeft destijds in zijn boek Un renouveau de la peinture en Belgique Flamande (1932) aan de eenzijdige vertekening van de Vlaamse schilderkunst ten voordele van het almachtige expressionisme meegedaan. Hijzelf bekent nu: ‘Op het ogenblik dat ik te Parijs met de Uruguaanse schilder Torrès-Garcia de basis legde van Cercle et Carré (in de zomer 1929) besloot ik dat de abstracte kunst onverenigbaar was met het Vlaams temperament en riep ik met te veel woorden de overwinning van het expressionisme uit’.
De integratie in deze tentoonstelling van de eerste abstracte schilders die in de twintiger jaren debuteerden zal voor velen dé ontdekking zijn. De laatste jaren kwamen ze wel sporadisch aan bod o.a. in het Hessenhuis en op een paar kleinere tentoonstellingen te Brussel. Maar nu pas is het eerherstel volle- | |
| |
dig. Nu eerst kan men in het licht van de verdere evolutie de betekenis afmeten van Jozef Peeters, Karel Maes, Edmond van Dooren, Felix de Boeck, Paul Joostens, Victor Delhez, Jean-Jacques Gailliard, Jos Leonard, Marthe Donas, Prosper de Troyer, Pierre-Louis Flouquet, Ferdinand Bilcke, Julius Schmalzigaug en vooral Joseph Lacasse. Met Georges Vantongerloo en Victor Servranckx is het wel enigszins anders gelegen. Hun abstract werk was gekend, maar wordt hier nu voor het eerst in de evolutie van de Vlaamse schilderkunst gesitueerd.
Nu bestaat er bij de inrichters van deze tentoonstelling wel de haast natuurlijke neiging de waarde van deze schilders die zij opnieuw ontdekt hebben, lichtjes te overdrijven. Joseph Lacasse, die tegelijkertijd maar onafhankelijk van Kandinsky met abstract werk debuteerde, niet te na gesproken, is er geen enkele onder deze vroege abstracten die zich werkelijk opdringt en het komt ons helemaal niet zo verwonderlijk voor dat zij onder de druk van het expressionistische monopolie in de Vlaamse kunstwereld hebben begeven en ofwel zich tot dat expressionisme hebben bekeerd ofwel de penselen hebben neergelegd om betere tijden af te wachten.
Maar dat wil nog niet zeggen dat hun werk daarom zonder belang is of dat het de eer die het nu te beurt valt niet verdient. Het heeft zijn plaats in de geschiedenis van de Vlaamse schilderkunst van de twintigste eeuw en het lijkt ons zelfs noodzakelijk het internationaal in de evolutie van de abstracte kunst te situeren.
Met de abstracte schilders van de tweede generatie is het bij ons ongeveer hetzelfde gesteld. Zij kunnen echter profiteren van het nieuwe klimaat en zich daarin rustiger ontplooien. Maar ook onder hen zijn er weinigen, om niet te zeggen geen prominente persoonlijkheden, die, kras uitgedrukt, de abstracte kunst zouden geschapen hebben zo ze niet bestond. In zijn beschouwingen komt Seuphor tot ongeveer dezelfde conclusies.
Het is typisch dat zij allen, zonder uitzondering, vrij laat, en dan nog onder de impuls van de experimenten van de Parijse school onmiddellijk na de oorlog, de weg tot de abstracte schilderkunst, die zonder twijfel voor hen de aangewezen weg was, hebben gevonden. Hun creatief instinct was niet sterk genoeg om die weg, die toch al gebaand was, op eigen houtje te ontdekken. En dit geldt zelfs voor de grootsten onder hen: Jules Lismonde, Antoine Mortier, Anne Bonnet, Louis van Lint, Gaston Bertrand, Jo Delahaut, Marc Mendelson, Luc Peire, Englebert van Anderlecht. Zij hebben de bevrijding niet op zichzelf bevochten. Zij hebben op een eerlijke wijze van creatieve tijdgenoten geprofiteerd om hun persoonlijk oeuvre op te bouwen. Hiermee is dan natuurlijk het probleem gesteld van de waarde van de oorspronkelijkheid en van de actualiteit in de kunst. Maar daar kunnen we hier niet op ingaan.
Intussen is er reeds een derde generatie talentvolle jongeren aan het woord
| |
| |
gekomen die in de abstracte kunst zijn grootgebracht en zich van meetaf aan vrij voelen tegenover de fictieve tegenstelling figuratief of abstract. Meer dan hun voorgangers leven en werken zij in een internationaal klimaat en komen daarin gemakkelijk aan bod. Sommigen onder hen stellen meer in het buitenland dan in eigen land ten toon.
Ook deze generatie, met schilders als Pol Mara, Roger Raveel, Oktaaf Landuyt, Maurice Wyckaert, Pierre Vlerick, Jan Saverijs, Serge Vandercam, Jan Burssens, Paul van Hoeydonck, Bert de Leeuw, Guy Vandenbranden, Dan Van Severen, Gilbert Swimberghe, Pierre Alechinsky, Roger Dudant, Mark Verstockt, Charles Drybergh, Jef Verheyen, Walter Vilain, Louis-Marie Londot, is op de tentoonstelling ruim vertegenwoordigd (maar niet met alle namen die wij hier hebben opgesomd).
De keuze (als men hier van keuze en niet van polemische exclusieven moet spreken) wordt hier meer betwistbaar, de leemten zijn scherper tastbaar, de hele opzet zelf van een tentoonstelling met de titel ‘abstracte kunst’ krijgt een flinke deuk. Men gaat het dilemma aanvoelen waarvoor Seuphor met zijn afwijzende houding tegenover de jongste evolutie in de schilderkunst stond - tussen een overzichtelijke inventaris van alles wat kwaliteit vertoont en een persoonlijke kritische stellingname. In het boek was dit dilemma gemakkelijker op te lossen. Maar zelfs daar is de titel niet meer helemaal adequaat. Nu, als men Vlaanderen en België al heeft gelijkgeschakeld, waarom ook abstract niet interpreteren als hedendaags? Te meer daar er ook voor deze gelijkstelling wel iets te zeggen valt.
Dit alles om te zeggen dat de tentoonstelling in het Hessenliuis tot 19 januari de moeite van een bezoek loont, ook al moet men dan van kritisch standpunt uit wel een of ander voorbehoud maken.
Met de academische zitting of de tentoonstelling is echter het feest van de abstracte schilderkunst in Vlaanderen niet uit. Alles draait tenslotte om het boek, het traditionele nieuwjaarsgeschenk van de Bank van Parijs en de Nederlanden, de zoveelste aflevering van de Flandria Illustrata van deze eeuw, zoals H. Liebaers deze serie ergens heeft genoemd. Over dit boek is de laatste twee jaar reeds veel te doen geweest. Een ogenblik zag het er zelfs naar uit dat het er nooit zou komen. Maar zoals het evangelie zegt, als het kind er is, zijn de weeën vergeten.
Men moet dit boek, of een vorige van de reeks, in handen hebben gehad om het zich te kunnen voorstellen: groot formaat, prachtig ingebonden in zwart linnen, zwaar houtvrij papier met open bladspiegel, honderdzesenzestig afbeeldingen waarvan een honderddertig in kleur op kunstdrukpapier. De presentatie alleen al stelt zware eisen aan de auteurs die ze moeten dragen.
Vijf auteurs hebben eraan meegewerkt. Zoals wij reeds zegden lag de leiding bij Michel Seuphor, die ook voor de lay-out instond. Em. Langui schreef het voorwoord. Seuphor nam de inleiding voor zijn rekening, waarin hij in drie
| |
| |
hoofdstukken achtereenvolgens spreekt over de abstracte kunst in het algemeen; over de abstracte schilderkunst in Vlaanderen tussen de twee wereldoorlogen; de hedendaagse abstracte schilderkunst in Vlaanderen en Wallonië. Op deze inleiding volgt dan een uitvoerige chronologische tabel van de abstracte kunst in de wereld van 1910 tot 1962. En tenslotte, in het tweede deel, krijgt men min of meer beknopte biografieën en commentaren over de schilders zelf, opgesteld door Maurits Bilcke, Leon-Louis Sosset en Jan Walravens.
De tekst van Seuphor, vooral dan het tweede hoofdstuk over de abstracte schilderkunst in Vlaanderen tussen de twee wereldoorlogen, dat een stuk mémoires van de auteur bevat, is van het hoogste belang. Eerlijk en niet zonder een vleugje weemoed haalt Seuphor zijn herinneringen op aan het geestelijk avontuur dat hij gewaagd heeft. ‘Wanneer men de actieve getuige van een tijdperk geweest is, kan men het dan anders beschrijven dan met het verhaal van zijn herinneringen?’
Echt nieuwsgierig waren we naar het derde hoofdstuk waarin Seuphor het heeft over de hedendaagse schilders. Ook hier is het geen academische studie geworden, maar, zoals het voorgaande hoofdstuk, een gesprek waarin hij openhartig, soms gemoedelijk, soms bijna cynisch, verhaalt van zijn ontmoetingen, zijn indrukken, zijn voorbehoud. En als Seuphor vertelt, dan is het als dichter die het beter gezegd krijgt met een beeld dan in een uitgesponnen beschrijving. Over Van Lint bijvoorbeeld zegt hij: ‘Van Lint gaat te voet en het is over lange veldwegen dat hij zijn huidige schilderkunst bereikt heeft; zij is overgebrachte, overbezielde, gevierde natuur, bezongen door een Vlaamse stem die een Parijs' accent heeft aangenomen’. Of in verband met Paul van Hoeydonck: ‘Wind wordt verkocht en wie verkoopt heeft wind in de zeilen... Sommigen zouden condottiere willen zijn, maar zullen het niet verder brengen dan handelsreiziger. Anderen dromen ervan schitterende geesten te zijn, en kunnen alleen de bluf hanteren’. Of over Dan Van Severen: ‘Van Severen mag zwijgen, ik heb geen commentaar nodig, want alles is me hier vertrouwd. Ik adem zoals ik het sinds lang niet meer heb gedaan, zoals ik het wellicht over lang niet meer zal doen’.
Ook deze citaten vergen geen verder commentaar. De gedegageerde, poëtische schrijftrant was wel moeilijk vol te houden in de notities van het tweede deel. Elke auteur is hier zijn eigen weg gegaan, de een wat vlotter en welsprekender dan de ander, de ene wat meer verliefd op het spel met woorden dan de andere, maar over het algemeen toch vrij nuchter, zeker wanneer men dit proza meet aan de woordspiegelingen van veel kunstkritisch geschrijf. De tegenspraken waar men hier op stoot neemt men op de koop voor de grotere verscheidenheid van standpunten die aan dit boek een aantrekkelijkheid te meer geven.
Nadat wij de indrukken die doorwegen na het droomfeest van de abstracte
| |
| |
kunst in Vlaanderen hebben neergeschreven wandelen wij nog even onder de balken - kleur-monnikenpij zou Seuphor zeggen - van de Hessenzolder en draaien voorzichtig de bladen van het dikke boek dat zingt van kleur. En wij begrijpen de euforie. Wij begrijpen de fierheid en wij gaan mee wanneer Seuphor zegt dat hij in België moed gevonden heeft die het omhulsel van de mediocriteit doorbreekt, mooie bescheiden réussites, vaste waarden die meer bekendheid verdienen... en waar hij zegt dat werkelijke waarden verborgen blijven in de plooien van het land□
Diego Da Silva Velasquez.
De Linie, 24 januari 1964.
Het raadsel van de realiteit: Alberto Giacometti.
De Linie, 24 januari 1964.
Japanse bouwtraditie, Europese woning.
De Linie, 31 januari 1964.
Internationaal salon van het gebouw en van de decoratieve kunsten.
De Linie, 31 januari 1964.
Hedendaagse Kerkbouw.
West-Vlaanderen 73 (1964).
Franse graveerkunst.
De Linie, 7 februari 1964.
7000 jaar Perzische kunst.
De Linie, 14 februari 1964.
Het nieuwe Griekenland.
De Linie, 28 februari 1964.
| |
| |
Het Italiaanse stadsgezicht.
De Linie, 6 maart 1964.
|
|