waard is. De ‘nieuwe realiteit’ immers, die in Forum 63 in het middelpunt van de belangstelling is geplaatst en die men nogal gemakkelijk voor extreme tuiting van irrealiteit aanziet, verkrijgt door een contact met de Gentse werkelijkheid, zoals een zondagmiddagwandelaar die onder een hete, surrealistische zon kan ervaren, een hoge pregnantie.
Men is meteen genezen van elk kunstcomplex en hopelijk ook bevrijd van alle overbodige kunstkritische bagage, zodat men zelfs de ‘dwaaste’ dingen, die men gewoonlijk onmiddellijk met enkele kloeke categorieën van de hand doet, direct op hun menselijke waarachtigheid en waarde kan toetsen. Het ziet er op zulke ogenblikken naar uit dat de kuur om ons te herstellen van heel wat verwrongen voorstellingen aangaande kunst en kunstbeleving nog verre van ten einde is en dat de neigingen om het kunstwerk als stoplap op een kramakkige wereld te beschouwen nog altijd sterk doorwerken.
Het kunstwerk leent zich echter niet langer tot dat spelletje. Integendeel. Het toont ons met een zekere voorliefde de scheuren in een wereld die men nog nauwelijks veilig kan noemen. We leven niet voor niets in de eeuw van de psychoanalyse. En wanneer wij de werkelijkheidsgrond van een hedendaagse avantgarde soms als achterhaald of onbestaand menen te moeten afwijzen, dan bewijst een onbevooroordeelde overgave aan de dagdagelijkse werkelijkheid om ons heen hoezeer het kunstwerk, ook hetgeen alle grenzen van het kunstfatsoen te boven en te buiten gaat, met al zijn vezels in die werkelijkheid gegroeid zit, hoezeer het noodzakelijkerwijze erdoor opgeroepen wordt.
Deze verhouding van kunst en werkelijkheid werkt trouwens in de twee richtingen. Door het nieuw zien en dus ontdekken van een alledaagse werkelijkheid in de nutteloosheid van een zondagnamiddag betasten we de realiteit waaruit de nieuwste strekkingen in schilder-, beeld- en bouwkunst hun reden van bestaan putten. En omgekeerd, door die kunst gaan we de werkelijkheid nieuw en beter zien. In die betekenis is de naam van ‘nieuw realisme’ helemaal niet slecht gekozen. We ontdekken immers een bestaande maar in onze eeuw van sociale vooruitgang en economische expansie meestal genegeerde realiteit in haar afschuwelijke onmenselijkheid, maar terzelfdertijd in haar oergezonde vitaliteit en haar krachtige, oprechte gevoeligheid, die over alle kitsch triomfeert, ja de kitsch zelf tot een bedenkelijk burgerlijke categorie degradeert.
Het ‘nieuw realisme’ legt het er immers op aan de dagdagelijkse, laagbijdegrondse, om zo te zeggen vulgaire, werkelijkheid te integreren. Zij is een verschijnsel van de eeuwige dada-noodzaak in leven en kunst. De werkelijkheid wordt niet doorlicht, niet gesublimeerd, maar in haar volle gewicht aan vulgariteit opgenomen en doorleefd. Het is dat werkelijkheidsgehalte dat over de waarde van het kunstwerk beslist. De aard van het materiaal, het insolite van de voorstelling, het onaangepaste aan het bestaande levensmilieu zijn bij dit waardeoordeel totaal ongeschikte beschouwingen. Of een Claire Falken-