Winterloof. Late gedichten 1884-1887(1887)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 7] [p. 7] Het sneeuwt. Gegroet, gij bleek en koud, maar zacht En maagdlijk kind van 't kille Noorden! Uw ijskaros met stille pracht Trekt een paar beren, wit van vacht, Aan glinstrig ruigbevroren koorden; De hemel huift een tentgordijn U over 't hoofd van grijs satijn. In 't hermelijn uws mantels breed, In 't zilverkleurd fluweelen kleed, Dat met zijn sleep en donzen zoomen Haar altijd dichter naadren zal, Verdwijnt de wereld gansch en al, En niets dat leeft kan bovenkomen. Geen omtrek merkbaar; geen geluid; 't Zwijgt alles; alles wischt zich uit, Bedolven onder 't doodsche laken. Het sneeuwt; de sneeuw daalt stil en zacht, Maar stadig neer, den ganschen nacht, En dekt paleis en rieten daken. Ja daalt, verbergt voor zijn gezicht Een wereld, die in 't booze ligt En lastrend spot met God almachtig, Gij hemel-lelies! die zoo stil, Eerbiedig, ernstig, en eendrachtig, Uw blaadren loslaat op zijn wil. Naar een Sonnet van Richepin. 1884. Vorige Volgende