Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermd17 Leiden, woensdag 3 juni 1835Leyden, 3. Juny, 1835. Woensdag.Ga naar eind14 6 ure op. Naar Biccard. Hij vertrekt heden met zijn gantsche familie naar Rotterdam; en van daar op Londen. Zaturdag zeilt hij met het Engelsch schip Colombo. (Capt. Mackennel) naar de Kaap. Op zijne kamers komend vond ik al de zonderlinge verwarring van een dergelijk vertrek onafscheidelijk. De vloer bezaaid met koffers, sluitmanden valiezen &c &c. Hier de meid het kleine, lieve en pas ontwaakte Wimpjen aankleedende dat verwonderd zoo vroeg gestoord te zijn met de bruine oogjens, nog strak van de slaap zat rond te turen - voor de spiegel Mevrouw haar hair opmakende; op zijn knieen voor een klein toilet Biccard zich scheerende. De kleine Jan geheel gekleed en veel te vroeg klaar met sabel en patroontasch om, en met een geweer op den arm tot de reis gereed. Jans en Mimi insgelijks geheel gekleed en zich met kleine Louis bezig houdende. Flamme nog altijd pakkende en sjouwende. Overal, hoeden, mantels, alle kasten open, en op dezelver planken hier en daar eenige voorwerpen, van te weinig waarde om mee te nemen: hier een koffijkan, gints een kop en schotel, daar een oude pop, een half versleten schaapjen of ander speelgoed van een der kinderen. Gints een paar pantoffels, wat verder een gesp, op een andere plank een trommel, aan een kapstok een versleten pantalon; daar een masker door Biccard op een Berlijnsche maskerade gedragen &c &c &c. Het confuse, drokke, bezige, en somtijds ridicule van dergelijk een vertrek deppen de aandoeningen. Doch toen zij allen op de wagen zaten die hen uit mijn oog voeren moest, zij 't op de laatste stonde des afscheids schoot 't gemoed mij vol. Biccard en zijn vrouw waren goede menschen van wie ik meer vriendelijke gastvrijheid genoten heb, dan waarvoor ik ze in dit haastig oogenblik bedanken kon. Doch ik heb ze hartelijk de hand gedrukt en Gode bevolen. Zij waren zichtbaar aangedaan. Biccard verliet dan nu voor altijd zijn geliefd Leyden! om met zijne vrouw en zijne zeven kinderen na een gevaarvolle en lange reis zijn vaderland weder te zien. Hij kome er gelukkig, en zij er gezegend. Voor mij die er nooit hoop te komen, was 't toen het rijtuig uit mijn oogen verdween, alsof zich een graf over die goede menschen sloot. |
|