Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermdLeiden, maandag 23 maart 1835Leiden 23 Mt. Maandag. Geel was er hier en daar voor uitgekomen dat hij de steller was van het in den Letterbode van den 20sten voorkomend artikel, geteekend Xth (voor die Grieksch verstonden duidelijk genoeg). Hij had overal gevischt hoe het door de studenten, door mij, door anderen werd opgenomen. ‘Ja’, had hij gezegd, ‘'t werd te gek hier in | |
[pagina 149]
| |
39. Jacob Geel (1789-1862).
| |
[pagina 150]
| |
Leiden. Men kon nergens komen of men hoorde de glorie van Beets voor en na. Dat jongmensch werd over 't paard getild.’ Sommige mijner vrienden gaan zoo ver het er voor te houden dat het een zekere mate van jaloersheid was die G. geprikkeld had, omdat ik op zijn territoir, het gebied van den luim, was getreden. Hoe het zij, ik heb bij Geel theegedronken.Ga naar voetnoot595 Eerst een algemeen gesprek. Welhaast over literatuur en poëzie. Ik sloeg zoo wat op den haak. Eindelijk begon hij er zelf van. ‘Ik had waarschijnlijk wel gegist, gehoord, geweten dat hij de steller van 't bewuste artikel was. Van zijn kant, had hij vernomen dat het mij geen pleizier gedaan had.’ Dit bevestigde ik. ‘Dat speet hem. Zoo was het niet gemeend. Volstrekt geen persifflage. Geen spotternij. Had het in deze of gene uitdrukking daar iets van, dan was het tegen zijn zin uitgevallen. Bloote belangstelling in mijn persoon had het hem doen opstellen. Hij vreesde dat men mij zou bederven. Wat ik er dan wel hatelijk of onaangenaams in vond?’ Ik bracht mijne grieven in. Hij poogde ze op te lossen en slaagde grootendeels. Ik moet zeggen dat hij mij gansch niet uit de hoogte behandelde; veeleer op een voet van gelijkheid. Zijn openhartigheid en bonhommie troffen mij zeer. Hij scheen metterdaad belang te stellen in mijn toekomst. Hij wilde mij volstrekt aan Prof. Hamaker [met Bake zijn groote vriend] [voorgesteld] hebben. Ik moest daar visites maken. ‘Daartoe heb ik te slecht bij hem collegie gehouden’ zeide ik niet, maar dacht ik. Ik verliet G. met groote tevredenheid. Toch is het geen man, met wien men op zijn gemak komt.Ga naar voetnoot596 |
|