Het dagboek van de student Nicolaas Beets, 1833-1836
(1983)–Nicolaas Beets– Auteursrechtelijk beschermdLeiden, donderdag 27 februari 1834Leiden Donderdag 27 febr.Ga naar voetnoot118 Op het college van Peerlkamp Ga naar voetnoot119 rookt het. Alles hoest. Steenkoolrook blijk- | |
[pagina 42]
| |
baar nergens zoo ondragelijk als op een collegie. Peerlkamp dicteert een regel of zes; toen, mistroostig naar de kachel ziende (hij-zelf had echter nog niet eenmaal gekucht): Quid faciemus? Fumus non diminuitur - Ergo discedamus modo.’Ga naar voetnoot120 Bij Hasebroek Ga naar voetnoot121 met Opzoomer gedisputeerd over de grens tusschen Tooneel- en Kamerreciet. Brief aan M. Westerman ,Ga naar voetnoot122 boekhandelaar te Amsterdam:
Mijnheer! Ik weet niet in hoever UEd. bewust is dat de persoon, die het onderneemt zich bij dezen tot u te wenden, nu en dan eene poging waagt in het vak der Poezy, welke indien de uitslag eenigszins evenredig zijn kon aan zijnen brandenden ijver niet geheel verwerpelijk zouden zijn. Vier achtereenvolgende jaren leverde ik successivelijk stukjens in den Muzen-AlmanakGa naar voetnoot123 en nu en dan trad ik in 't een of ander MaandschriftGa naar voetnoot124 voor 't publiek op; de bijval die ik op onderscheidene wijzen ondervinden mocht, heeft mij stout gemaakt eene gewaagde stap te doen, waarvan dit mijn schrijven aan UEd. een gevolg is. Eene Engelsche familieGa naar voetnoot125 met welke ik te Haarlem tot mijn groot genoegen van tijd tot tijd in aanraking kom, uitmuntend in smaak en belezenheid, en dwepende, als alle Engelschen, met de dichterlijke voortbrengselen van hunnen Byron, terwijl zij door een achtjarig verblijf hier te lande genoegzaam met de Hollandsche taal bekend is spoorde mij aan de overbrenging van sommige van des Lords dichtstukken te wagen. Ik ondernam het van tijd tot tijd en bracht achtereenvolgens al het door mij in deze verrichte onder haar oogen, en had het genoegen bij des Dichterlijken | |
[pagina 43]
| |
11. J.P. Hasebroek (1812-1896).
| |
[pagina 44]
| |
Edelmans landgenoten eene mij hoogst vleiende toejuiching te verwerven waar bij zich die van een aantal vrienden zoo te Haarlem als aan de Akademie voegde, en wel van dezulken op wier oordeel ik prijs stel. Het duurde niet lang of men ging verder, en uitte den wensch, waarmeê (ik belijd het openhartig) zich mijne eigenliefde spoedig vereenigde, deze mijne proeven in druk te zien uitgaan. Hiertoe ben ik, schoon aarzelende besloten, en dientegevolge zend ik u, die het voorrecht hebt tevens Dichter en uitgeverGa naar voetnoot126 te wezen de Kopij ter inzage toe, die ik genegen ben tegen tamelijke voorwaarden aan u af te staan, zoo UEd. daartoe mocht inclineren. Ik zal van mijn werk niets zeggen - UEd. zelf kunt het beoordeelen, - dan alleen dat ik u verzoek de bijgevoegde noten niet in aanmerking te nemen als zijnde die ten ruwste vertaald en zullende zij eene nadere polijsting ondergaan, wanneer het tot een uitgave komen mocht, gelijk ik met al het vuur van een jong mensch, die van begeerte brand om zich te toonen, wensche. In ieder geval reken ik op uwe kiesche stilzwijgendheid aangaand mijn plan en op een zoo mogelijk spoedig antwoord, in afwachting waarvan ik de eer heb te zijn
Mijnheer etc.
adres -
P.S. Indien mijne bezigheden het toelieten, zou ik mij zekerlijk a costyGa naar voetnoot127 bij u vervoegd hebben; doch indien gij genegen mocht zijn aan mijn voorstel gevolg te geven, zal ik niet in gebreken blijven in de eerstkomende vacantie persoonlijk kennis te maken. |
|