Notaris SacréGa naar voetnoot56 las er een onuitgegeven H.S. van BilderdijkGa naar voetnoot57
voor zijnde eenen beoordeeling in verzen van het ‘
Dichterlijk Tafereel der Stad Leyden
op den 12den van Sprokkelmaand 1807’ [na de ‘Ramp’
van den 7den] van Mr. R.H.
Arntzenius,Ga naar voetnoot58 destijds
afzonderlijk uitgegeven, later ook in zijne na zijn dood uitgekomen dichtbundels
geplaatst.Ga naar voetnoot59
Bilderdijk noemt het ‘Aanmerkingen door een oud liefhebber
der Poezij’. Het is een doorvlechting van het dichtstuk van Arntzenius met verzen in dezelfde maat, zoodat het geheel altijd uit
Coupletten van tien regels bestaan blijft. Keurig geschreven; de versregels van
Arntzenius met rooden, die van Bilderdijk met zwarten inkt. Geen der toehoorders mocht het een oogenblik
in de hand hebben. Nooit hoorde ik geestiger en leerzamer satire.
De Coupletten voorkomende in de Aanteekeningen achter Bilderdijks
Perzius ‘Mij dunkt dat zijnen, haren,
hunnen’ enz, en ‘Wanneer men gore melk ziet gieten’, herkende ik als aan
dit dichtwerk ontleend.Ga naar voetnoot60
Enkele salliesGa naar voetnoot61 prentten zich terstond in mijn geheugen. Zoo, waar Arntzenius de in den Ramp gesneuvelden aanspreekt als ‘naakt
als bij hun komst in 't leven’,Ga naar voetnoot62
Bilderdijk invalt met:
| |
Zoo heeft men bij zijn komst in 't leven,
In Leyden toch een broek aan 't g..!
Ik vond dat nergens nog beschreven;
Maar 't is een voorrecht voor de stad
Zoo waar
Arntzenius
de muren ‘gonzend’ doet nederstorten:Ga naar voetnoot63
Maar ‘gonzend’ zegt gij? gonzend! gonzend!
Gegons is 't dreunen door de lucht,
Op de aarde ploffend noemt men bonzend,
Dat is niet eenerlei gerucht.
Zoo bonst een dronkaard op de deuren,
Zoo, met zijn kopstuk op den grond.
Dat zijn nuances in de kleuren,
Die nooit een kladder recht verstond
Nog eens men hoort de muggen gonzen,
Eens oliemolens stampers bonzen-
Het is te hopen dat dit voor jonge dichters zoo leeringrijke stuk niet altijd uit
eerbied voor den nagedachtenis van den braven Arntzenius, een groot vriend van
mijn vader, zal onderdrukt worden.Ga naar voetnoot64.
Ik droeg in deze vergadering mijne overzetting van Byron's
‘Fare thee well’Ga naar voetnoot65 voor.
|
-
voetnoot54
- B: ‘Posthumus’ [potloodaantekening].
Nicolaas Posthumus (1798-1840). Vanaf 1822 praeceptor (leraar klassieke
talen) en later conrector aan de Latijnse School te Haarlem.
-
voetnoot55
- Vermoedelijk het Letterkundig Gezelschap en
Muzijk-Collegie, dat vergaderde in de Kruisstraat te Haarlem, waar
zich ook de Concertzaal bevond.
-
voetnoot56
- Aegidius Walaardt
Sacré.(1791-1857). Notaris te Haarlem.
-
voetnoot57
- Handschrift UBL Ltk 392. Het opschrift luidt: ‘Het
Dichterlijk Tafereel der Stad Leyden, in den avond en nacht van den
12den van Louwmaand 1807, door Mr. R.H. Arntzenius, aan een Oud
Liefhebber der Dichtkunst voorgelezen.’ De verzen van Arntzenius
zijn geschreven in rode inkt; die van Bilderdijk in zwarte inkt. Het
dichtstuk wordt gevolgd door een vers, getiteld ‘Na het lezen van
Bilderdijks Dichterlijke beoordeeling van het Dichterlijk Tafereel der Stad
Leyden [...] door N. Posthumus, gedateerd ‘8 December 1833’. Op 12 januari
1807, 's middags om kwart over vier, ontplofte in het Rapenburg te Leiden
een met 37.000 pond buskruit geladen schip. Er vielen 151 doden en ongeveer
tweeduizend gewonden; een groot deel van de binnenstad was verwoest. Zie
hiervoor: L. Knappert,
De Ramp van Leiden - 12 Januari 1807 - na honderd jaar
herdacht
, Schoonhoven 1906. Bilderdijk, wiens huis op de Hogewoerd
beschadigd werd, stelde samen met Matthijs Siegenbeek een gedenkboek samen:
Leydens Ramp
, Amsterdam 1808. Zie hiervoor: Peter van Zonneveld, ‘Bilderdijk en
Leiden’, in: Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse
Letterkunde te Leiden 1980-1981, Leiden 1982, pp. 16-24.
-
voetnoot58
- Robert Hendrik
Arntzenius (1777-1823). Advocaat, politicus en dichter.
-
voetnoot59
- R.H. Arntzenius, Dichterlijk Tafereel der Stad Leijden, in den avond en nacht van den
12den van Louwmaand 1807 [...], Den Haag 1807. Later in: Nagelaten Gedichten II, Haarlem 1825, pp. 27-45. Beets
vergist zich in de maand: Sprokkelmaand is februari,
terwijl de Ramp in de Louwmaand plaatsvond, niet op 7 maar
op 12 januari.
-
voetnoot60
- W. Bilderdijk,
Perzius Hekeldichten
, Rotterdam 1820. Het eerste citaat luidt daar: ‘Ik denk, dat háren, zíjnen, húnnen [...]’; het tweede: ‘Als of men
gore melk ziet gieten [...]’ (p. 71). In de ‘Aanteekeningen’ schreef
Bilderdijk over stijl en metriek, toegelicht met voorbeelden.
-
voetnoot62
- Dit citaat luidt: ‘En
naakt, als bij uw komst in 't leven [...]’. R.H. Arntzenius, Dichterlijk Tafereel, p. 17.
-
voetnoot63
- Dit
citaat luidt: ‘Daar stort haar woning gonzend neêr.’ R.H. Arntzenius, Dichterlijk Tafereel, p. 15. In de
Nagelaten Gedichten
is dit veranderd in: ‘Daar stort haar woning daavrend neêr.’ (p.
37).
-
voetnoot64
- B: ‘[Van Vloten nam het op in zijne uitgave van de
“Dichtwerken van Mr. Willem Bilderdijk, met uitzondering van
eenige stichtelijke en gelegenheidsstukken.” 2e Dl.
Arnhem-Nijmegen Gebr. Cohen. 1884.’
Het werd gepubliceerd in: Willem Bilderdijk,
Dichtwerken
(ed. J. van Vloten), Leiden/Deventer 1869, pp. 283-293; later ook
in de door Beets genoemde uitgave: aldaar pp. 287-312.
-
voetnoot65
- ‘Fare thee well’
(1816), in: Byron, Poetical Works, pp. 86-87. De vertaling
van Beets, getiteld ‘Vaar gy wel.’, werd voor het eerst gepubliceerd in:
Verzameling van Voortbrengselen van Uitheemsche
Vernuften
, Derde Stukje, Amsterdam 1834, pp. 66-69. Onder de titel ‘Vaar gij
wel’ ook in: Dichtwerken I, Amsterdam 1876, pp.
238-239.
|