vloedige, en ook zeer bonte stof, hem door eene loffelijke en hem vereerende weetgierigheid voorgelegd, naar aanleiding van de verscheidenheid der reeds in 1864 opgesomde duistere punten, onder eenige hoofden te verdeelen en op den voet eener doorloopende rede toe te lichten. Gemakkelijk was dit niet, maar volstrekt onmogelijk, in het achttal hoofdstukken, dat op deze wijze geschapen werd, alles te bergen wat, zoo goed als het geborgene, toelichting verlangde, hetzij dan zeer dringend of met zachter drang. En zoo moest dit overschietende, te zijner verklaring, naar het Register verwezen worden, waarin het in de acht hoofdstukken verklaarde naar de orde van het alphabet op naam zou worden gesteld.
Noodige en Overbodige Opheldering, zegt de titel. Met deze bedoeling, dat wat voor den een noodig mag zijn, aan menig ander overbodig zal voorkomen. Maar ook met deze, dat eene noodige opheldering dezen en genen wel eens overbodig uitvoerig schijnen kan. Ja, ook met deze nog: dat de Schrijver, eens aan het ophelderen, er van lieverlede toe gekomen is, in dit opzicht meer te doen dan strikt van hem verlangd was, en ziende dat zooveel niet meer geweten werd van hetgeen hij beleefd had, zooveel vergeten was, dat hem nog levendig voor den geest stond, van de gelegenheid gebruik, indien maar geen misbruik, heeft gemaakt, om nog het een en ander, daar niemand hem naar vroeg, een weinig voor dreigende vergetelheid te behoeden.
Het is den Schrijver onmogelijk dankbaar genoeg te zijn voor de duurzame en altijd toegenomen belangstelling in zijn werk, die niet alleen zoovele uitgaven noodig gemaakt en, de eene na de andere, zoo groote oplagen