| |
| |
| |
Jubelfeest van den slag van Waterloo.
18 Juni 1865.
Hef, Hollandsch Volk, het feestlied aan!
Die bij de Nederlandsche vaan
Het vruchtbaarst bloed zag stroomen;
De dag, de dag, de groote dag,
Wiens ochtend, droef en somber zag,
Wiens avondzon, bij 't dalen,
Blonk van de schoonste stralen.
Steekt vlaggen uit van top en trans,
Om 't heuglijk feest te melden!
Versiert ze met een blijden krans
Van bloemen onzer velden.
| |
| |
De oranjestrik steke af op 't groen,
En vorme een vaderlandsch festoen,
Hun deugdzaam loof toe reiken.
Eén juichtoon klink van noord tot zuid,
Van oost- tot westerstranden,
En lokke een blijden weergalm uit
Neen! meng zich in 't eenparig lied,
Dat Belg en Brit en Muscoviet
Doen rijzen tot de wolken!
Eén danktoon stijg tot God omhoog,
En prijs den Heer der Heeren!
Bij welk altaar men knielen moog,
Of op wat wijs hem eeren.
Een toon, waarin wat anders scheidt
Zich oplost in de eenstemmigheid
Van die met ziel en zinnen
God en de Vrijheid minnen.
| |
| |
Een danktoon uit paleis en stulp
‘Van u, o God! kwam ons de hulp,
Van u de moed, van u de kracht,
Die 't bloedig oorlogswerk volbracht;
En, na de krijgsgeruchten,
De vrede met haar vruchten!’
Wat breede schaar, wat achtbre stoet,
Komt, fier van blik, schoon stram van voet,
Naar Leidens vest getrokken?
Ontbloot den schedel, jong geslacht!
't Is de eer van Neerlands legermacht;
Daar gaan zij, vaderlandsche jeugd!
Die Hollands tuin verweerden,
De vrijheid redd'en door hun deugd,
De dwinglandij verneerden.
| |
| |
Uw eerbetooning doet hun goed,
Daar zij in hen 't vertrouwen voedt,
Dat, keerden de oude dagen,
Gij 't jonge bloed zoudt wagen.
Een traan rolt langs hun knevelbaard,
Een hulde aan die ontbreken!
Die, sluimrende in den schoot der aard,
Ook door hun afzijn spreken.
Gij meest, wien 't Delftsche graf besluit,
Wiens naam blijft klinken verre en luid,
Zoon van dien Dappren! Vorst van 't land,
Stelde u de nood het zwaard ter hand,
Om voor ons erf te strijden:
Wij weten 't, Koning! door wat moed,
Ook gij 't onschatbaar heldenbloed
Van Nassau's eêlste zonen
U waardig zoudt betoonen.
| |
| |
Maar God geeft vrede. O Moog zijn hand
Ons lang die weldaad kweeken,
En een eendrachtig Vaderland
Geen dankbaarheid ontbreken!
De Vrede, nooit te duur gekocht
Voor 't kostlijkst bloed, dat hem bevocht,
Is nooit te hoog te schatten
Door die zijn heil bevatten.
|
|