Madelieven(1869)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Vaderland. [pagina 25] [p. 25] Het oranjefeest te Utrecht gevierd. 28 November 1863. ‘Hoe waait de vlag zoo vroolijk uit Van Neerlands hoogsten toren? 't Geschut barst los, de feestklok luidt, De juichtoon laat zich hooren. 'k Zie groen en dundoek door elkaár De volle straten sieren....’ Het is dewijl wij 't jubeljaar Van Neerlands vrijheid vieren; Van vrijheid, na den bangsten druk, Die ooit een volk deed klagen, Van vrijheid van 't uitheemsche juk, Zoo lang met smart gedragen. [pagina 26] [p. 26] ‘Wie bracht u in dat groot verdriet? Wat voerde u naar die keten?’ Och, doe ons zulke vragen niet! Wij zouden 't graag vergeten. ‘Vergat gij mooglijk de oude leer: Alleen door eendracht machtig?’ Helaas! Nog eenmaal. Des te meer Zij haar ons kroost indachtig! ‘Verloste u eindlijk speer en zwaard?’ Neen! Moed van heldenzielen. De Hemel heeft ons bloed gespaard; Hij sprak; de banden vielen. ‘In Utrecht?’.... Werd het ergst verwacht; Maar God beschaamde ons zorgen. Nooit volgde er op een banger nacht Een onvergeetbrer morgen. ‘En welk een dag?’ Zoo schoon als 't kon; Een dag van vijftig jaren. Daar schoof geen wolkje voor de zon, Dan om weer op te klaren. [pagina 27] [p. 27] ‘Wat spelt de toekomst? Goed? Of kwaad?’ Een weet het; HIJ regeere! Wij maken op zijn bijstand staat, Verkeere wat verkeere! ‘Beschikt gij over hooger hulp? Verbindt gij d' Ongezienen?’ Wij willen, in paleis en stulp, Hem eeren, danken, dienen. ‘Wat leuze smelt nu stand in stand, En prijkt op aller borsten?’ Het vrijheids-teeken voor dit land, De kleur van onze vorsten. ‘Wat dankt gij aan dat vorstlijk bloed, In oude en nieuwe tijden?’ Bescherming, welvaart, orde, moed En hoop en troost in lijden. ‘Wie mag Oranje's beste vrind, En Zijner waardig heeten?’ Die, daar hij 't vaderland bemint, Zichzelven kan vergeten. [pagina 28] [p. 28] ‘Wie mint zijn land?’ Hij die 't betoont, Met woorden en met werken, Zijn eer door geen moedloosheid hoont, Zijn moed door hoop wil sterken. ‘Wie is geen vriend zijns volks in schijn, Maar waar, en hoog te schatten?’ Die 't oude twistvuur uit laat zijn, En 't nieuwe niet laat vatten. ‘Wie twijfelt aan de toekomst niet? Wie ziet niet laag op 't heden?’ Die liefderijk rondom zich ziet, En opziet met gebeden. ‘Wie vieren 't best dit jubelfeest, En met de reinste klanken?’ Zij die, met ootmoed in den geest, Den hemel hartlijkst danken. Vorige Volgende