Korenbloemen(1853)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 58] [p. 58] Een roos. Hoe lieflijk staat een frissche roos In d' open hof te pralen, En vangt in d' opgebarsten knop, Zoo menig heldren daauwdrop op En duizend zonnestralen. Nu laat ze eens op den morgenwind Het hoofdtjen achtloos wiegelen; Dan bukt zy, om in 't vijvernat, Dat kabblend om haar voetjens spat, Het lief gelaat te spiegelen. En straks vergeet zy paarlekroon En zachtgebloosde wangen, Staat stil, en luistert, en gevoelt Wat gindsche nachtegaal bedoelt, Met zijn verliefde zangen. [pagina 59] [p. 59] Niet anders bloeit een prille maagd, In d' uchtendstond van 't leven; Ach, pluk de tengre roos niet af, Noch doem haar, in kristallen graf Te prijken en te sneven. ‘Maar zoo veel vrijheid! Dreigt zy niet Met onverwacht verleppen?’ Neen, lucht en vrijheid zijn gezond; Wijd slechts uw zorgen aan den grond, Waar uit zy kracht moet scheppen. Vorige Volgende