Korenbloemen(1853)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Overgangen. Ach, hoe vele Groene, gele, Bruine, roode, Bontgekleurde, Halfverscheurde Levend doode, Zwartgevlekte, Met het stof des wegs bedekte, Dorre blaân Kraken op de wandelpaân! Zie ik omhoog, Kaalheid en naaktheid en dood treft mijn oog; Hoekige takken, en knoesterige armen, Sprokkels, geschikt om den haard te verwarmen, 't Ledige nest in den schuddenden top; Maar aan de twijgen de wordende knop. [pagina 43] [p. 43] Heden, stormen aarde en zee beroerend. Morgen, regens alles met zich voerend. Heden, luchten ondoordringbaar graauw. Morgen, nog een plekjen waterblaauw; Nog een zonnelonkjen, nog een lachjen, Toegeworpen aan het krimpend dagjen, Maar dat treurig wegsmelt en vergaat, Als een glimlach op een krank gelaat. Nog weinige dagen Van vlagen en buien, Uit zuien En westen, met gieren en jagen, Met blazen en woelen, En joelen en razen.... En 't noorden laat zijn adem voelen. Die machtige adem overwint. Het tierende oproer is bezworen. Uit onrust wordt de rust geboren. De winterslaap der aard begint. Haar slaap? Haar dood; Dus naakt en bloot Ten prooi gegeven, [pagina 44] [p. 44] Aan de ongenâ van koude en vorst, Die 't hart doet stilstaan in de borst, En toornig optrekt tegen 't leven. Maar neen! de hoogste goedheid waakt. De hulp genaakt, Zoo trouw als teder. Een donzen vlok, een zachte pluim, Een zweemsel van bevroren schuim, Daalt dwarlend neder. Straks volgt haar uit de graauwe lucht Een dichte vlucht, Met zwervend zweven. Gy weet niet of zy naakt of wijkt; Maar als zy eindlijk nederstrijkt, Is 't koestrend winterkleed geweven. Vorige Volgende