'Over kinderboeken. Gesprek met Crito'
(1867)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 57]
| |
[pagina 59]
| |
I. Het vaderlandsch A.B. Boek.Aan een mij onder de oogen gekomen gedrukt ‘Verslag van den Oorsprong en de Staatkundige oogmerken des Vaderlandschen A.B. Boeks’ (9 folio bladzijden) ontleen ik het volgende:
Bladz. 6. ‘De voornaamste vereischten van zulk een algemeen schoolboekje moesten zijn deeze: ‘Het moest alle de grondzaaden van algemeene en vooral van vaderlandsche kundigheden behelzen, die in elk Nederlander, van wat Stand of Religie vereischt worden. Het moest tevens een practisch Systema zijn van eene goede Opvoeding. Het moest zeer klein en beknopt zijn. Vooral moest het zo eenvoudig en duidelijk zijn, dat de domste Schoolmeester of Schoolvrouw het terstond kon verstaan. Het moest bevallig en aardig en van eene vervrolijkende gedaante zijn voor de leerende jeugd. Het moest een zeer geacht, aantrekkelijk en zelfs aanzienlijk boekje zijn en blijven voor ouder lieden, en daarom intéressant genoeg om de attentie zo wel der Lieden van Geleerdheid en goeden smaak, als des algemeenen mans naar zich te trekken.’ | |
[pagina 60]
| |
Bladz. 8. ‘Ruim drie jaren zijn er doorgebragt met het eigenlijk opstellen, beschaaven en vervaardigen van het Vaderlandsch A.B. Boek. Meer dan een rond jaar hebben de Schetsjes bij de Plaatjes en de andere 58 bladzijden onder de drukpers gesukkeld. Er is geen zulk een klein boekje, ten minste geen A.B. boek ergens bekend, hetgeen, ik wil niet zeggen met zulke oogmerken en zorgen van iemand opgesteld is, maar om welk tot een uiterste naauwkeurigheid te brengen zo veelerlei bemoeijingen gedaan zijn. Van deszelfs moeijelijke opstelling en geduurige herschrijvingen en herhaalde revisiën, welke veroorzaakt wierden, niet slechts door de vereischte naauwkenrigheid’ enz. enz.
Bladz. 9. ‘Ondertusschen hoop ik dat het Publiek reeds voldaan zal zijn over de wijze, waarop dit boekje thans begint uitgegeven te worden, als zijnde reeds een aanmerkelijk getal exemplaaren van een minder plaatdruk, doch die tot het vereischt schoolgebruik nog zeer goed is, voor 15 stuivers te bekoomen; een geringe prijs, waarvan nog geen voorbeeld is in eenig boekje met zo veel koperen plaatjes, welke nog daarenboven op eene geheel nieuwe en kostbare wijs tegen elkander gedrukt zijn.’
Het stuk draagt deze dagteekening: ‘Te Amsterdam den September 1781.’
De namen van Catharine II, Frederik den Groote, d'Alembert, Mendelssohn, ‘den beroemden Spalding’, den ‘zeer geleerden Professor en Academist Castillion’ en nog eenige andere ‘Berlijnsche Akademis- | |
[pagina 61]
| |
ten’, alsook ‘den zeer vermaarden Euler te St. Petersburg.’ Professor Borellius, den ‘Academist Merian’ Rousseau worden beurtelings daarin te pas gebracht. Een ander werk van Prof. Swildens voert den volgenden titel:
GELIJKHEID, VRIJHEID, BROEDERSCHAP. 1795. POLITIEK BETOOGBOEK voor dit PROVISIONEEL TIJDPERK.
GEWIGTIG tans Gedenkwaardig hier na.
door DEN AUCTEUR van 't Vaderlandsch A.B. Boek 1781, van 't Politiek Zakboek 1782, van de Burger- en Huismans Belangboekjes der jaaren 1789 en 1790.
Amsterdam, bij JOHANNES ROELOF POSTER. 1795. 't Eerste Jaar der Bataafsche Vrijheid.
Van den schrijver zelven is mij het volgende bekend geworden. Hij werd 2 Sept. 1764 bij de Groninger Academie als student ingeschreven, en komt in het Album der H.S. als ‘Falcoburgensis in tractu Transmosano’ voor. Na den 17den Oct. 1797 te Franeker tot Doctor in de beide Rechten te zijn verheven, aanvaardde hij aldaar den 19den het Hoogleeraarsambt in het natuur-, pu- | |
[pagina 62]
| |
bliek- en volkenrecht met eene redevoering in de Nederduitsche taal: ‘Over de ontzettende merkwaardigheid van dit laatste tijdperk onzer XVIII eeuw, en deszelfs onberekenbaar gewicht niet alleen voor het geheele recht der Natuur, maar teffens voor alle wetgeving en regering van nu of voortaan.’ Hij was Rector in 1805, en hield den 3den Juni 1806, eene oratie: ‘De momento ceterisque causis gravissimis Civitatis Batavae supremo Gallorum Superatoris praesidio servandae.’ Sedert 1o. Nov. 1808 (naar hij voorgaf ‘om gewigtige redenen van onverwijlbaar algemeen Staatsbelang’) ‘van de academie en van zijn post absent gebleven zijnde,’ werd hem den 26sten Nov. bij missive ‘het ongenoegen van Rector en Senaat over het onverschoonlijk pligtverzuim in de waarneming van den aan hem opgedragen post te kennen gegeven’, zijne oogenblikkelijke terugkomst gevorderd, en, ‘bij ontstentenis van deze, kennisgeving van deze zijne willekeurige absentie aan Heeren Curatoren’ gedreigd. Hij overleed te Amsterdam, 12 Sept. 1809. | |
II. Een paar citaten. | |
1.‘Het zijn gedichtjes voor kinderen; dat het daarom juist geene kinderlijke gedichtjes behoeven te zijn, zullen zij | |
[pagina 63]
| |
gevoelen die weten wat het is de vatbaarheid en het verstand van een kind te ontwikkelen en tot hooger op te leiden. Bilderdijk, Voorbericht voor de Kindergedichten van Mevr. Bilderdijk. | |
2.‘En dit leidt mij tot eene derde aanmerking: dat het, namelijk, eene dwaling is, dat men, voor jongelieden schrijvende, zich niet nu en dan boven hunne sfeer zou mogen verheffen. Zijn zij dan niet in dien leeftijd, waarin zij moeten vragen, naar onderrigting omzien, en een denkbeeld krijgen van 't geen zij nog niet zijn, maar kunnen en moeten worden? De manier, om hun alles plat voor te leggen, en, als ik het woord gebruiken mag, voor te kaauwen, is schadelijker dan men weet. Den leerling, dien men wil doen vorderen, moet men op eene betamelijke wijs verheffen: door achting voor hem te toonen, boezemt men hem achting voor zichzelven in.
Van der Palm, Bijbel v.d. J. Voorberigt 5de stuk. | |
3.C'est avec de la philosophie et de l'enthousiasme qu'il faut écrire pour la jeunesse. Voilà ce qui leur profite.
Vinet. | |
4.Es ist nach meiner Ansicht ein wesentlicher Irrthum, wenn man für die sittliche Richtung der Kinder am bes- | |
[pagina 64]
| |
ten dadurch zu sorgen glaubt, das man ihnen möglichst viele moralische Geschichten erzählt und zu lesen gibt, Beispiele des Guten von frommen und artigen Kindern, die diese oder jene lobenswerthe Handlung gethan haben. Es sind nicht immer die scheinbar geradesten Wege, welche am sichersten zum Ziel führen, und in geistigen Dingen hängen die bedeutendsten Wirkungen oft von Ursachen ab, die sich dem Augen entziehen. Schon der geringe Gehalt und die Armuth der Erfindung, welche wir an den meisten jener moralischen Erzählungen oder ‘Genrebilder aus der Kinderwelt’, oder wie sie sich nennen mögen, bemerken, machen sie nicht geeignet auf das Kinderherz einen tieferen und nachhaltigeren Eindrück hervor zu rufen; denn die beherschende Macht des Kindlichen Seelenlebens ist die Phantasie, und was die Phantasie nicht erweckt, dringt nich zum Herzen und gewint keine Lebenskraft. Zudem ist in sittlichen Dingen nichts so gefährlich als das Bewusste, Gewollte Gemachte. Es ist ein bekantter Satz, dass die erkannte Absicht verstimmend wirkt. Er gilt bis zu einem gewissen Grad schon von den Kindern; denn das kindliche Gemüth ist ungemein sensibel und mit den feinsten Fühlfäden ausgestattet; es empfindet instinctiv was seinem Wesen zusagt und was ihm zuwider ist, und hat im Augenblick die Organe geschlossen, die zum Grund seines Herzens hinabfuhren. So gewiss diejenige Erziehung den Preis verdient, die des Mahnens und Sittenpredigens gänzlich enträthen kann, weil sie das Kind durch den innern Kontakt mit seiner Seele bestimmt und auf dem guten Weg erhält, so gewiss sind diejenige Stofie die zuträglichsten für das kindliche Seelenleben, die unbewusst den | |
[pagina 65]
| |
Eingang zum Herzen finden, und darin die schlummernden Keime des Guten erwecken. Die Flut der moralischen Mahnungen trifft nur die Blätter, um dort rasch zu vertrocknen; wirksam aber ist allein was zur Wurzel dringt, und nur in seinem Kernpunct laszt sich persönliches Leben gestalten.’
Julius Klaiber, Des Märchen und die kindliche Phantasie. S. 28, 29. | |
5.‘He (Walter Scott) detested and despised the whole generation of modern children's books, in which the attempt is made to convey accurate notions of scientific minutiae: delighting cordially, on the other hand, in those of the preceding age, which, adressing themselves chiefly to the imagination, obtain through it, as he believed, the best chance of stirring our graver faculties also. He exercised the memory by selecting for tasks of recitation passages of popular verse the most likely to catch the fancy of children; and gradually familiarized them with the ancient history of their own country, by arresting attention, in the course of his own oral narrations, on incidents and characters of a similar description. Nor did he neglect to use the same means of quickening curiosity as to the events of sacred history. On Sunday etc - - - He had his Bible, the Old Testament especially, by heart; and on these [sun-] days inwove the simple pathos or sublime enthusiasm of Scrip- | |
[pagina 66]
| |
ture, in whatever story he was telling, with the same picturesque richness as he did, in his week-daytales, the quaint Scotch of Pitscottie, or some rude romantic old rhyme from Barbour's Bruce or Blind Harry's Wallace.’
Lockhart, Life of Sir Walter Scott. II. Ch. V. |
|