Guy de Vlaming
(1837)–Nicolaas Beets– Auteursrechtvrij
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Guy de Vlaming.In de ‘Beschrijving van de heerlijkheid en het dorp Alphen, aan den Rhijn’ door P. Plemper, ‘met konst-printen geciert’ en te Leyden in den jare 1714 gedrukt, leest men onder 't vermelden van eenige byzonderheden omtrent het huis ‘klein poelgeest,’ onmiddelijk na het verhaal van den moord aan Jonkvrouwe Aleide gepleegd, op bladz. 127 het volgende: ‘Zeeker Vlaams Edelman, op het huis Poelgeest woonagtig, en in voller minne met de zijne leevende, begon ziek en droefgeestig te worden, zomtijds praat uitslaande, die naar wanhoop sweemde. Meszen, en al wat schaden kon, hield men uit de weege. Zijn vrouw, met twee kinders gezeegend, bezoekt hem in de kamer daar hy mijmerde. Hy sluit de deur, gaat een poos met 'er wandelen, en, als vermoeid, op de bedsteede zitten, daar een zoort van scherp verborgen lag, dat op zijn rapier pleeg te steeken, waarmeê hy die jonge Bloem, in 'er vierentwintigste jaargetijde, en ook zigzelve vermoordde. Deeze zaal wierd met rouw behangen, en geslooten, waarna daar niemand voet meer in zette.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ziedaar den eenigen grondslag van het verhaal, dat men gelezen heeft. Koelbloediger vermelding eener hoogst-tragische gebeurtenis zal men wel niet kunnen aanwijzen; maar zy trof my niettemin en bracht my tot de conceptie van zùlke omstandigheden, zùlke karakters, en zùlke hartstochten, als ik my verbeeldde dat een dergelijk feit konden te weeg brengen. Mijn ‘Guy de Vlaming’ is niet anders dan de dichterlijke oplossing van het raadsel by Plemper. Van waar de ijverige Beschrijver van Alfen de anecdote heeft, schijnt niet na te gaan. Ik heb ze nergens anders gevonden; wat evenwel, by de beperktheid mijner boekenkennis, weinig zegt. Evenmin geeft hy het jaar op, waarin de gebeurtenis zou hebben plaats gehad. Maar daar hy ze vermeldt na het verhalen van den moord aan Aleid gepleegd, door hem in 1392Ga naar voetnoot(*) gesteld, en er terstond de verwoesting van het huis Poelgeest door Jan van Beyeren (1420)Ga naar voetnoot(†) op laat volgen, schijnt men dezelve in dit tusschen-bestek van acht-en-twintig jaren te kunnen plaatsen, een tijdvak waarin Mysticismus en Fanatismus bloeiden, en een Dweeper als Guy de Vlaming geen onnatuurlijk verschijnsel kan worden geacht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van het huis en geslacht Poelgeest.Ga naar margenoot+‘De Poelgeesten,’ zeide ik, in mijne Aanteekeningen op Kuser, ‘bezaten meer dan één aanzienlijk Goed in het Graafschap; als in de eerste plaats Oud-Poelgeest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
ook wel 't Huis te Alkemade geheten, een zeer oud huis, waarvan omtrent den jare 800, in de lijst der goederen van St. Maartenskerk te Utrecht, reeds melding wordt gemaakt, en in Rhijnland niet verre van 't dorp Oegstgeest gelegen.’ Ik weet niet welke verbijstering my heeft doen vergeten by die vermelding den grooten Boerhave te gedenken, die op dat aloud goed een groot gedeelte van zijn nuttig leven gesleten heeftGa naar voetnoot(*); eene byzonderheid, die het in de oogen der Hollandsche natie belangrijker maken moet dan deszelfs hooge oudheid, en aan welke de Leydsche Gemeente gerechte eer doet weêrvaren door het even zoo dikwijls naar den naam des grooten Geneesheers als naar dien van deszelfs eersten bezitter te noemen. Het Lager- of Neder-Huis van Poelgeest, ook Klein-Poelgeest geheten, en sedert het midden der twaalfde eeuw de eigenlijke woonplaats van dat geslacht, lag bezuiden Koudekerk, aan de lage zijde des RhynsGa naar voetnoot(†), en werd eertijds het huis HoorneGa naar voetnoot(§) genoemd, naar de familie van dien naam. Het is de geschiedenis dézer Adelijke Huizinge waarvan wy in het Praeludium | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor onzen Guy de Vlaming eenige byzonderheden hebben aangevoerd, en die wy het der moeite waard rekenden, hier eenigzins uitvoeriger en naauwkeuriger meê te deelen. Ga naar margenoot+De eerste Poelgeest, waarvan wy op de lijst der Hollandsche Edelen gewag gemaakt vinden, was: gerrit, een Ridder aan het hof van Graaf dirk VI. sedert 1150 bekend. Ga naar margenoot+Van hem lezen wy by Plemper dat hy het huis Hoorne bezat. Koning Willem beschonk in 1252, dirk van Poelgeest den toenmaligen eigenaar, van Oud- en Klein-Poelgeest met de Heerlijkheid van Hoogmade, en diens zoon, mede dirk geheten, kocht er in 1331, Ga naar margenoot+naar Plempers opgave, de Heerlijkheid van Koudekerk by. Van Leeuwen komt hier met Plemper niet overeen. Hy geeft namelijk op dat Klein-Poelgeest toen eerst door Dirk gebouwd zou zijn. Mogelijk echter zijn beiden dùs overeen te brengen, dat Dirk in stede van het oude huis Hoorne, een nieuw slot zetten deed, en dit naar zijn geslacht vernoemde. Alkemade's opgave is weder anders. Ga naar margenoot+Volgends zijn bericht was de Heerlijkheid van Koudekerk almede een geschenk, door Graaf Willem van Henegouwen, ‘met eenige hooge geregtigheden,’ aan 't geslacht Poelgeest verleend, ‘waarom ze’ - zegt hy - ‘hun oude Stamhuis in Oestgeest gelegen verlieten, en alhier ter bezittinge van hun nieuwe heerlijkheden met 'er woon kwamen. Zedert is dit slot’ (hy noemt het hooger ‘een zwaar en sterk kasteel’) ‘zo van Naam als Heer verandert, en naar haren nieuwen Heer poelgeest genoemt.’ Ga naar margenoot+Wy vinden, dat. 18 February 1352, een Verdrag van Hertog Willem tot de overgave van het huis te Poelgeest, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘mid Heren Gheryd van Poelgheest, ende mid sinen ghesellen, die mid hem 't huys tot Poelgheest ghehouden hebben,’ - waarby hem en de zijnen een veiligen aftocht met al zijn goed vergund wordt, maar waarby echter de Hertog ‘'t huus ende borch te Poelgheest mid den ambochte van Coudekerke, ende mid alle den goede dat hi daer binnen hevet,’ aan zich, tot zijnen wille, houdt. ‘Voert,’ heet het verder, ‘sal Heer Gherit - rumen alle onse Graefschappen, ende Heerscapen, enz. enz. Deze gerrit, was dirks zoon, en wordt omstreeks 1372 nog vermeld. Zijn eenigste broeder jan, Schildknaap, en Rentmeester van Zuidholland, schijnt het ouderlijk goed terugbekomen te hebben.Ga naar margenoot+ - Plemper zegt ‘dat hy het ledig huis bezat,’ en men zou dus daaruit kunnen opmaken dat hy 't niet bewoond heeft. De Poëzy heeft het anders gewild. Ga naar margenoot+Hoe het zij, wy lezen van hem, dat hy tweemaal Jerusalem bereisdeGa naar voetnoot(*), en dat hy in den strijd tegen de Bovenlanders te Dordrecht, in den jare 1365, gevaarlijk werd gekwetst, maar het blijkt ons dat zijne wonde, ofschoon van Leeuwen, en alle zijne afschrijvers, ze ‘doodelijk’ noemen, echter niet ten doode geweest is. De schildknaap stierf in 1391. Ga naar margenoot+Bilderdijk houdt het er voor, dat hy der Kabeljaauwsche party niet ongenegen is geweest, en Aleides gedrag | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan 't Hof van Aalbrecht doet dit vermoeden. Haar bescherming aan die factie verleend kan evenwel niets meer dan eene caprice geweest zijn, waarvoor de geschiedenis getuigt dat de schoone jonkvrouw zeer vatbaar wasGa naar voetnoot(*). Althands de Poelgeesten hadden, van het begin der twisten af, tot de Hoeksche familiën behoord (gelijk zy ook sedert die party bleven aanhangen)Ga naar voetnoot(†), en zijn vader was als handelend aanklever derzelve gebannen. Jan van Poelgeest liet behalve zijne dochter Aleide (zijn oudste kind, twee jaren na zijn dood vermoord) vier zonen na: Gerrit, Willem, Jan en Jacob van P. Het blijkt niet dat een hunner het huis op den duur bewoond heeft. Ook bleven de drie oudsten allen ongehuwd; de jongste alleen trouwde, maar waarschijnlijk later; en Plemper laat op het verhaal van 't vermoorden der schoone dochter van P. terstond de byzonderheid omtrent den Vlaamschen Edelman, op P. woonachtig, volgen. Stellen wy dan, om hem en myzelven te redden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat deze Vlaming een der spillemagen dier familie geweest zij, een collateraal, die by ontstentenis van een descendent het ledige slot betrok, om er eene treurige herinnering na te laten, en door zijn opvolger op een sombere wijze met rouwfloers en zwart fluweel te worden gehuldigd. De herinnering aan het treurig feit moet nog versch geweest zijn, toen Jan van Beiëren, broeder des Graven van Oostervant, de in de geschiedenis der wulpsche, maar al te ongelukkige Jacoba, wèlbekende Bisschop van Luik, het slot belegerde, stormenderhand innam, alles wat er op en gevangen was onthoofden liet en het in zijn puin begroef. - Ga naar margenoot+Wie was de toenmalige bezitter? gerrit, Jan van Poelgeests oudste zoon (1420). (Althands de genealogie van v. Leeuwen geeft geen anderen Gerrit in dat tijdvak op.) Zie hier de geschiedenis. Aan het verbond van verdediging tegen Jan van Beiëren, op den 15den April 1420, tusschen den Bisschop van Utrecht, Jonkheer Willem van Brederode, Filip van Wassenaar, Burggraaf van Leyden, Jan, Burggraaf van Montfoort, Heer Jan van Heemstede en de steden Leyden, Utrecht, en Amersfoort, had ook de schildknaap Gerrit van Poelgeest deel genomen. Ga naar margenoot+Men had de vermetelheid den der Kerk afvalligen Bisschop, nu met den Graventitel pronkende, den oorlog te verklaren, zonder in staat te zijn dien met goeden uitslag te voeren (28 April). Men haastte zich de Kabeljaauwsche sloten Zuik en Raaphorst te vernielen, 't slot Rhynenburg te bemachtigen, en den Rhynkant met plondering en geweld te verontrusten. De Heerschzuchtige verzamelt volk te Gouda, en de Hoekschen pogen hem tot een veldslag uit te lokken. Maar hy wendt zich met een talrijk leger naar Leyden, waarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
men in der ijl een bezetting van vier- of vijfhonderd man legt. Hy sloeg er in Juny het beleg om. Na eene worsteling van negen weken geeft zich de stad op nadeelige voorwaarden over. Zy betaalde eene boete van 18000 Wilhelmus Hollandsche schilden; de Burggraaf van Leyden staat zijn titel af. Maar noch goud, noch veroodmoediging vermocht de verwoesting te herstellen van beide kanten in Rhynland aangericht. Poelgeest, ter Does, Zijl en de sloten te Warmond en Paddepoel (aan Wassenaar toebehoorende) waren door 't leger des Hertogs vernield, en verscheidene Kabeljaauwsche kasteelen waren door de belegerden, in hunne gedurige uitvallen, bemachtigd en geslecht. - Onzalige twisten! Alras echter was het Huis, welks noodlottige geschiedenis wy verhalen, weder opgebouwd, maar om andermaal den Kabeljaauwschen haat ten doel te staan. (1489.) Keizer Maximiliaan had den heirvaart tegen Rotterdam gepredikt, en Amsterdam had er bereids de keizerlijke kroon boven 't stadswapen aan te danken. Men slaagde niet. Het voordeel was gedurig aan de zijde der Hoeksche Edelen, met Frans van Brederode aan het hoofd. De Jonker Fransen oorlog is bekend. De voorgenomen overrompeling van Rotterdam door Jan van Egmond, zoo ijverig als Stadhouder van wege den Keizer, als trotsch op den pasverworven GravenrangGa naar voetnoot(*), was mislukt (Juny 1489), en de Hoekschen durfden een aanslag tegen Leyden smeden. Jan van Montfoort en Jan van Naaldwijk kwamen (13 Juny) met duizend man voor de stad. Zy eischten 't slot Poelgeest op. Gerrit van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Poelgeest, Ridder en Heer van Homade, was er Heer en Slotvoogd van, en was door de Leydenaars ter bewaring dezer sterkte betaald, en van krijgsbehoeften voorzien. Maar zijn Hoeksch hart kwam boven, en hy ruimde 't kasteel zonder tegenweer aan Zweder van Montfoort in, die 't in allerijl bebolwerkte en versterkte en tot een roofnest maakte, uit hetwelk hy het platte land in 't rond kwellen mocht. Men had plan Leyden van den kant der Zijlpoort te bemachtigen. 't Branden van 't huis te Wadding zou het teeken tot den aanval zijn. De wal wordt door Montfoort en de zijnen beklommen; doch zy worden afgeslagen en trekken op Poelgeest terug. Maar Jan van Egmond belegert hen aldáár, en andermaal moet het slot den haat der twistende Edelen boeten. Ga naar margenoot+Het werd tot puin geschoten en daarna geslecht. gerrit van Poelgeest stierf in 1518, en werd te Koudekerk by zijne vooorouders begraven. Zijn zoon, ook gerrit (stierf 1549) geheeten, bouwde het weder op en leefde er tot zijn dood toe in ruste; waarna het huis van den eenen Gerrit op den anderen overging tot in het laatst der zeventiende eeuw, Ga naar margenoot+als wanneer Maria Albertine Ernestine, Gravin van Merode (Ittels dochter), douairière van den Heer Gerrit van die dagen, als Boedelhoudster en Voogdes van haar zoon, zich genoodzaakt zag de schulden van wijlen haren overledenen Echtgenoot door den verkoop zijner heerlijke goederen te dekken, waartoe zy ten Hove volmacht verzocht en verwierf. ‘Uit krachte van dien’ zegt PlemperGa naar margenoot+ - ‘werd de Hooge Heerlijkheid van Poelgeest en Koudekerk, d'Ambagtheerlijkheid en het huys te Poelgeest, met eene weere Lands van agtien mor- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens, op den 29. in bloeimaand Ao. 1692. by de voogden van Juffer Alida van Schellingwou, in de Kasteleiny van den Hove van Holland gekogt, betaald, aanvaard, en een jaar lang rustiglijk bezeten. De vrouw van Poelgeest had zig met er beide dogters te Halle, op den uithoek van Braband aan de Zeine, in een klooster begeven. Maar Heer Gerrit van Poelgeest de zoon smeet dien koop in 't war, ving over de Ambagtsheerlijkheid van Koudekerk een pleit aan, en verkreeg by den Hoogen Raade een Bewindsman om opzigt te hebben over alles, ten behoeve van de Geregtigden. Dit pleidooi bleef zo hangen; dog Alida Schellingwou getroud zijnde met Joan Willem Ripperda, Heer van Jenzema, deed zijn Ed. de schuldeischers van Poelgeest voor den Hove van Holland dagen, de wettige bezitting, of d'uitgeschootene gelden by haar luiden uit dien hoofde genoten, weerom eischende. Hy triomfeerde Ao. 1702, en partyen beriepen zig aan den Hoogen Raade, die haar Regters toeweezen om het geschil te slegten. Die 't zo verstonden, dat het beroep voor hunne Regtbank in staat zou blijven, tot dat het geding om d'Ambagtsheerlijkheid van Koudekerk was afgeloopen, onverminderd den eisch van Heer Ripperda in deezen. Dat werd bepleit; de stemmen, vijf tegen vijf, staken van den Hoogen Raade; die des geen uitspraak doende, zo keerde zich den Heere Ripperda aan de Staaten van Holland en Westvriesland, om vervolg van zijn regt, dat alsnog moet verwagt worden.’ (1714.) Ondertusschen stierf deze laatste gerrit van Poelgeest Ao. 1713, als Majoor der Ruitery, de krijgsdienst der Staten vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gende. Hy werd te 's Hertogenbosch met zijne wapenen begraven, en het sints lang vervallene slot scheen rouw over zijn dood te dragen. Ga naar margenoot+ Stierven er meer adelijke huizen aan de teering der procedure, of de geweldige dood des oorlogs? Ga naar margenoot+Plemper geeft eene afbeelding van het slot, zoo als het zich in zijn tijd, in zijn bouwvalligheid vertoonde. 't Was een huis van onregelmatige bouworde, dat van een gedurige vernieuwing getuigde; eene kleine waterpoort, door twee lage torentjes geflankeerd, schijnt het oudste en tevens teekenachtigste gedeelte. Sedert echter is het Huis (leenroerig aan de Staten van Holland) weder opgebouwd en vernieuwd, en onderging alle de verandering die eene afwisseling van eigenaars te weeg brengt. Ga naar margenoot+ Toen Kok zijn Vaderlandsch Woordenboek schreef (1790) was het ‘zeer luisterrijk, zijnde een regelmatig vierkant, pronkende ter wederzijden met een fraai Paviljoen met leijen daken.’ Maar kort slechts duurde die luister, en òf nog altijd het oude proces, dat gedurig ingewikkelder worden moest, òf nieuwe twistgedingen, deden het weder vervallen en vergaan. Op het titelblad van dit werk ziet men de afbeelding van ‘den armen steenhoop, die tot herinring is gebleven,’ zoo als ik dien in den loop des verledenen jaars gezien heb. 't Zijn de twee torentjens en het poortjen daartusschen, die men op de plaat by Plemper ziet, met een klein gedeelte van het daar achter aan belendende. De ruïne levert een niet onaardig geheel op, zoo als zy zich met hare begroeide en gebrokkelde muren in het water spiegelt, waarboven het poortjen eenige voeten verheven is. Het uitgewischt wapenbord staat nog op den sluitsteen, en langs de kleine kolommen steekt uit de spleten van den muur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
de knokige vlierboom zijne noodlottige takken uit. In de beide torentjens hingen nog de dikke, dubbele, bloedroode deuren. Het schenen gevangencellen geweest, en zy werden tot dat zelfde einde, nog by geheugenis van het tegenwoordig geslacht, door het bestuur van Koudekerk gebruikt. Akelige hokken, voorwaar! Een kil gewulf, een el in omtrek, en geen licht dan een enkele schemering, die door een kleine getraliede koekkoek binnen valt. Het op den grond gespreide, nog vrij versche stroo deed my vermoeden, dat door den nabywonenden boer hier nog wel eens aan dezen of genen zwerver een nachtverblijf wordt aangewezen. De fondamenten van het huis vormen een klein eiland met hakhout beplant. - Reeds zweeft de houweel des Sloopers boven het weinige dat van zijn vroegeren luister overschiet, om te vernielen zoo ras de hatelijke Procedure op zal houden te ondermijnen. Ziedaar de geschiedenis van dit Huis en dit Geslacht. Huizen en Geslachten hebben zich aan Poelgeest te spiegelen. Deszelfs bewoners behoorden gedurende vier eeuwen tot de Aanzienlijksten van Holland. Gedurig vermaagschapt aan de edelste familiën: de Wassenaars, de Leydens, de Doorniks, de Merodes; Heeren van Koudekerk, en Hoogmade; met ridderlijken glans bekleed; een rol spelende in de geschiedenis van het Graafschap; het burgermeesterlijk of raadsheerlijk kussen van Leyden drukkende; als Hoogheemraden in Rhynland de wet stellende; beurtelings gevreesd en geëerd, stierf dit edel geslacht in deszelfs laatsten stamhouder een krijgsmansdood, om honderd jaar later byna geheel te zijn vergeten. Ga naar margenoot+De Poelgeesten voerden, volgends van Leeuwen, drie zilveren Leeuwerikken en een gouden Balk (Fasce) op een azuren veld. Zoo vindt men het wapen in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zegel, Ga naar margenoot+ op de acte van verbond tegen Jan van Beiëren (1420) met een Leeuwerik in 't cimier, en Leeuwen tot supports, op eene wapenkaart van Hoogheemraden enz. van Rhynland (1482); op het hek van de Pesthuislaan op den Leydschen Cingel, in steen gehouwen; en in blinkende verwen in de kerk te Gouda, op het zoogenaamde ‘glas van Rhynland.’ Mijn oudheidkundige vriend Mr. W.J.C. van Hasselt wil er geene Leeuwerikken maar Adelaars in zien. Ongetwijfeld maken de laatste meer figuur in de ‘nobele heraldica,’ maar de eerste zijn zeer zeker Hollandscher. Ik ben echter geneigd zijn gevoelen te deelen. Eindelijk. Wy geloven dat het publiek, waarvoor wy schrijven, nu reeds genoeg zal hebben van de Poelgeesten. Wy hadden anders nog menig dichterlijk verhaal omtrent deze familie op te disschen; als van eene maria, die, Abdisse van Rhynsburg, hare kerkgelofte brak ter liefde van een Jonkman (1572); van een Zeeroover, die eene andere dochter van dezen Huize een eeuw later wreedaartig bedroog; en nog een aantal familiebyzonderheden meer, nergens geboekt; maar wy scheiden hier van een geslacht, waarvoor wy, door onzen arbeid, zekere liefde hebben opgevat, en zoo wy onze lezers weder met een Verhaal komen lastig vallen, zullen wy eenen anderen greep gedaan hebben in den schat onzer Hollandsche Oudheden en Legenden.
Ga naar margenoot+Hier staat het, Machteld! hier! geschreven!
Levit. XX. 17. Qui acceperit sororem suam, filiam patris sui, vel filiam matris suae, et viderit turpitudi- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
nem ejus, illaque conspexerit fratris ignominiam: nefariam rem operati sunt: occidentur in conspectu populi sui, eo quod turpitudinem suam mutuo revelaverint, et portabunt iniquitatem suam.
Ga naar margenoot+Der Mooren geessel, vloek en straf!
Wy stellen ons Guy voor als hebbende, als zoo vele Nederlandsche Edelen (onder anderen Hertog Albrecht zelf), deel genomen aan den strijd in het Koningrijk Granada.
Ga naar margenoot+Ik heb den Geest weêrstaan, enz.
Dit is eigenlijk het groote punt van Guy's dweepery. Hy verbeeldt zich de zonde tegen den H. Geest begaan te hebben, en nu naar ziel en lichaam den Duivel toe te behooren, die hem, als een eerst bewijs zijner helsche overmacht, dit huwelijk heeft doen aangaanGa naar voetnoot(*). matth. XII. 32. Et quicumque dixerit verbum contra filium hominis, remittetur ei; qui autem dixerit contra spiritum sanctum, non remittetur ei neque in hoc seculo neque in futuro.
Ga naar margenoot+‘Ook gy werdt dan krank, en ook gy ons gelijk.’
Isaiae XIV. 10. Universi respondebunt et dicent tibi: et tu vulneratus es sicut et nos, nostris similis effectus es. Detracta est ad inferos superbia tua, concidit cadaver tuum subter te sternetur tinea et operimentum tuum erunt vermes. Quomodo cecidisti de coelo lucifer, qui mane oriebaris? corruisti in terram qui vulnerabas gentes. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geschiedenis van het geslacht Kuser.Sedert de uitgave van mijn Kuser heb ik van tijd tot tijd, naar mate 't my voorkwam, al datgene opgeteekend, 't welk omtrent hem of zijn geslacht ter mijner kennisse is gekomen, met het voornemen om, zoo de gelegenheid zich daartoe aanbood, alle byzonderheden te dezen opzichte aan het publiek mede te deelen. Veel ijveriger echter dan my mogelijk was, heeft zich mijn vriend de Heer D. Veegens te 's Gravenhage van deze taak gekweten; zijne naauwkeurige en uitvoerige mededeeling heeft een aantal mijner opteekeningen nutteloos gemaakt, en de in deze soort van zaken belangstellenden zullen hem dankbaar zijn voor zijne vergunning om te dezer gelegenheid een uittreksel van den belangrijken brief, my over Kuser en zijn geslacht geschreven, als bylage te doen volgen. Hier en daar heb ik er tusschen [ ] een enkel toevoegsel ingemengd.
‘De Kusers (wier naam, met de naive slordigheid onzer voorvaderen, soms in dezelfde oirkonde, ook Kuiser, Kuizer en verder gevarieerd met c en y wordt geschreven)Ga naar voetnoot(*) hadden Grafelijk bloed in de aderen, en hun geslacht verliest zich in dat der Foreesten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het vroegste blijk, dat ik van hun aanwezen vinde, is in de Batavia Illustrata, pag. 1502. Aldaar opent de lijst der Dijkgraven van Rhynland, met den volgenden: ‘1300. willem Kuyser, natuyrlyke soon van Graef Willem van HenegouwenGa naar voetnoot(*).’ Deze weinige woorden, waarop nog volgt, dat in 1336 Heer Jan van Polanen (die reeds Baljuw van Rhynland en van den lande van Woerden was) Kusers opvolger werd, hebben my zeer lang opgehouden. Dat hier van den grootvader van den held van uw dichtstuk gesproken wordt, is by my om velerlei redenen zeker. [En 't blijkt ook buiten allen twijfel uit het M.S. Geslachtboek der Familie van Foreest, als men nader zien zal.] Maar wie was de Graaf, van wien hier sprake is? Het kan niemand anders wezen dan willem III. de Goede bygenaamd, in 1286 geboren, in 1305 met Johanna van Valois gehuwd, en den 6den of 7den van Zomermaand 1337 overleden. Maar vermits nu ook de stevigste Oud-Hollandsche Graaf niet wèl voor zijn achttiende jaar een bastaard kan hebben overgewonnen en deze bastaard ten minste twintig jaren oud moest zijn om als Dijkgraaf te kunnen optreden, is | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
het jaartal 1300 òf approximatief, òf niet juist. Het moest, volgens de zoo even medegedeelde veronderstelling, 1324 en liefst nog eenige jaren later zijn. - Terwijl ik van de andere Hollandsche Graven de lijst hunner bastaarden zeer gemakkelijk heb kunnen vinden, is my dit omtrent Graaf Willem III. tot nu toe niet gelukt. Maar hier of daar moet de lijst voorkomen. De privilegiën van Rhynland geven ook misschien eenig licht, doch zijn tot nu toe niet door my geraadpleegd. Willem Kuser, de Oude, heeft waarschijnlijk, even als Jan van Polanen, het ambt van Dijkgraaf met dat van Baljuw gecumuleerd. Ga naar margenoot+ Gy leest ten minsten in Wagenaar, na eene uitweiding over den grooten invloed, dien Willem III. in het Sticht Utrecht uitoefende, woordelijk het volgende: ‘'t Slot te Hagestein aan de Lek werdt thans, van wege den Bisschop van Utrecht, bewaard door eenen Slotvoogd, Henrik genoemd, die, zijn voordeel zoekende te doen met het verloop der Hoeksche zaken, van tijd tot tijd over de Lek trok, en den Stigtschen veel overlast deed. Graaf Willem, aangezocht door den Bisschop, zond Willem Kuser, Baljuw van Rhynland, met eenige Amstellanders en Waterlanders, naar 't Stigt. Bisschop Jan (van Diest) voegde hier eenig volk by, en het land van Hagestein werd alomme plat gebrand. Dit schijnt in 't jaar 1331 gebeurd te zijn. Ook moet Graaf Willem zich van de Heerlijkheid Hagestein meester gemaakt hebben, alzoo hy dezelve in de lente des gemelden jaars, nevens eenige andere Stigtsche Heerlijkheden, aan Zweder van Viane en Hubert van Schenk verkocht en opdroeg.’ Dat de Hollandsche Graaf zijnen bastaard uitzond, om een roofzieken Slotvoogd te tuchtigen, is geheel in den geest van zijnen tijd; maar waarom aan het hoofd van Amstellanders en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waterlanders? Had Kuser, die wel geen Dijkgraaf kon zijn, zonder goederen in Rhynland te bezitten, dus ook aan Y en Amstel goederen? Uit het vervolg zal blijken dat het geslacht der Kusers ook aldaar magt en aanzien bezeten heeft. Ga naar margenoot+Nu sla ik de Batavia Illustrata weder op, en vind aldaar onder de optelling der Hollandsche geslachten, van welke van Leeuwen geene stamlijsten wist mede te deelen, Willem Kuser, die in 1331 tegen Hagestein optrok, vermeld, als behoorende tot de ridderlijke orde. Dat Ridderschap was, zoo ik meen, niet erfelijk, en het moet dus niet bevreemden, dat de zoon van dezen Willem Kuser in 't eerst enkel als Schildknaap verschijnt, en eerst later door Hertog Albrecht, onder meer andere gunstbewijzen, op zijne beurt tot Ridder geslagen werd. De zoon eens Ridders was in den regel Schildknaap en de nakomelingen van den bastaard zouden dit buitendien geweest zijn, omdat er Grafelijk bloed in hunne aderen speelde. Ga naar margenoot+In Wagenaar, Amsterdam, lees ik, dat omtrent den jare 1330 tusschen de steden Amsterdam en Deventer twist ontstond over de betaling van zekeren tol, dat daaruit dadelijkheden voortkwamen, die door eene soort van bestand werden gestuit, en dat dit bestand voor twee jaren verlengd werd op eene aanzegging door ‘Willem de Cuser, Baljuw van Amstelland en Waterland,’ den 21sten December 1336, gedaan. Hoogstwaarschijnlijk vinden wy hier den reeds genoemden bastaard van Willem den Goede weder. Maar hoe komt het dan, dat hy van Dijkgraaf en Baljuw van Rhynland, Baljuw van Amstelland is geworden? Van nu af verdwijnt Willem Kuser de Oude, en na eenen aanmerkelijken tusschentijd verschijnt zijn zoon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
koenraad kuser op het tooneel. Ofschoon zulks niet stellig te bewijzen valt, vermoed ik, dat deze laatste omstreeks den jare 1330 geboren, en dus zeer oud geworden is, terwijl ik het daarvoor houde dat Willem Kuser, de Oude, vroegtijdig tot zijne vaderen is vergaderd. Ik heb verder eenig vermoeden, dat Koenraad Kuser, tot mannelijke jaren gekomen, zijnen vader in het Baljuwschap van Amstelland en Waterland is opgevolgd; want in zekere oirkonde, door Graaf Willem V. den 20sten November 1357 uitgevaardigd, wordt als zoodanig zekere Coenen genoemd. Ga naar margenoot+ Gaarne beken ik echter, dat het gewaagd is, op zulk eenen enkelen voornaam gissingen te bouwen, en ik laat dit punt dus, zoo lang geen nader licht voor my aanbreekt, varen. [Dat Koenraad omtrent 1348 tot mannelijke jaren was gekomen, schijnt uit Wagenaar te blijken, Ga naar margenoot+ daar hy vermeldt dat in den strijd van Willem V. tegen den Bisschop van Utrecht (Jan van Arkel) Gijsbrecht van Langerak, Herbert van Liesveld en Koenraad van Oosterwijk den Bisschop in handen vielen. Maar kon hy toen reeds dezen naam voeren?] Hertog Albrecht van Beyeren, toen nog Ruwaard, bekrachtigt, voor zijnen krankzinnigen broeder Willem V. op den 9 December 1366 de overdragt door Heer Jan van Egmond, Ga naar margenoot+ uit het beroemde geslacht van dien naam (gest. 1369), van de riddermatige hofstede Oosterwijk aan Koenraad Kuser. De laatste wordt in het stuk genoemd Coenen, Williaems Cusers Zoen, met de byvoeging onsen neve; eene eer, die niets met de geboorte der Kusers gemeen heeft, maar toch, mijns erachtens, de gunst bewijst, waarin zy toen reeds by Hertog Albrecht stonden. Het overgedragen goed wordt beschreven te zijn: Heer Jan van Egmonds Hofstede ter Wyc, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gelegen in den Ambachte van Beverwyc, met 14 vierdeelen zaadland en 14 koeweiden, die om de hofstede liggen. De Hertog draagt dit goed op aan Koenraad Kuser en zijne nakomelingen als een erfleen. Ik behoef u echter wel niet te zeggen, dat dit goed, na Koenraads overlijden, dadelijk in het geslacht der Van Foreesten is overgegaan, en de zetel van dezen is geworden [naar wie 't ook sedert ‘'t Huis te Foreest’ heette], tot dat zy het verkocht hebben. Het slot Oosterwijk, welks naam blijkbaar van deszelfs ligging by de BeverwijkGa naar voetnoot(*) afstamt, lag tusschen de Huizen Merenstein en Adrichem, [gelijk op de kaart in het Zegepralend Kennemerland te zien is, maar toen dat boek uitkwam was 't lang verwoest]. Of de Heeren van Egmond [die Merenstein bezaten] het hebben laten bouwen is my onbekend. Misschien was het vroeger wel een der grenssloten, die Kennemerland tegen de invallen der Westfriezen moesten bewaren. Nadat het tegen het einde der zestiende Eeuw door Maria van Duivenvoorde, [die het was aangekomen door haar moeder Machteld van Foreest, Jan van Foreests dochter] met eenen van Lennip gehuwd, was verkocht, moet het spoedig in verval zijn geraaktGa naar voetnoot(†). Samuel Ampzing, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijnen Lof van Haarlem in 1628 in 't licht gaf, zingt er van: ‘Gaa dan na 't heel vervallen
Huis Oosterwijk, Foreest, en Merenstein, van allen
Niet slechtelijk voorzien.’
Eene eeuw later, zegt C. Bruins in zijne ‘Noordhollandsche Arcadia,’ van 't huis sprekende, dat Foreest of Oosterwijk wordt geheeten: Die brokken zijn reeds door den tijd gesleten,
En hunne glans verdwenen in 't verschiet;
Zy vallen en vergaan allengs tot niet.
(l.c. ed. 1732, bl. 417.)
Er waren dus toen nog bouwvallen van dit adelijk slot, waarop gy zeker naauwe betrekking hebt, over. Ga naar margenoot+[Lud. Smids zag het 10 Mei 1705. ‘Toen was het,’ zegt hy, ‘een romp van vier muren, binnen een grachtje op een kleine hoogte; zijnde de zijmuren der regterhand de grootste brok.’ Hy verzekert ‘dat het in de Holl. tweespalt is onder den voet geraakt.’ Nog heden ten dage staat er een klein brok muurs van de woning der Egmonden, Kusers en Foreesten op het erf van den Landman Meyerink. Eene teekening der Ridderhofstede in haar laatsten toestand berust onder de papieren der Familie.] Koenraad Kuser werd sedert dien tijd gewoonlijk van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Oosterwijk geheten. [In het Geslachtboek van Van Foreest meermalen eenvoudig Coen van Oosterwijck.] Hy had ook elders goederen in Holland. Ga naar margenoot+Hertog Albrecht gaf den 2den July 1363 het Hofland te Ouder-Amstel met 60 morgen land aan Willem van Croonenburg, welk Hofland toen òf toebehoorde òf grensde aan het land van Coen, den zoon van Kuser. In 1383 verkreeg Koenraad Kuser van Margaretha, de gemalin van Hertog Albrecht, nog andere landerijen, die aan het Spaarne lagen, [de heerlijkheid van Sloterbosch namelijk; Geslachtb. van V.F.] (Zie de Verlei-brief in de Riemer, Beschrijving van 's Gravenhage, I. 201.) [Voeg hierby: ‘Hertog Albert van Beyeren geeft tot een onsterfelick leen op Maendag naer onse Vrouwedag nativitatis 1390 aen syn lieven neef en getrouwen raet Coen van Oosterwijk die Ambagten van Slooten ende van Osdorp met allen haare toebehooren, item dat 1/3 van een tiende te Schooten met zijn toebehooren, daar die heer van Breederode die ander 2 deelen af heeft, item 5 hoet rogge 's jaars enz., item den berg tot Oude Aemstel met 5 morgen lants luttel min ofte meer, item tot een cleyn coorentiende ende een smal tiende.. - Noch geeft denselve als bove tot Haerlem op den 25sten dag in Mey in 't jaer onses Heere 1399 het Ambagt van Amstelveen met de reden, visscheryen enz., mits dat dit by overlijden van Coen voorn. geen wettige soon nalaatende sal erven: Herpert Jans van Foreest, en by sijn aflijvigheyt sender als voore op Jans oudste soon van Foreest.’ Geslachtb. van V.F.] Ga naar margenoot+Van elders blijkt het my, dat Koenraad Kuser gehuwd is geweest met Clemensie, vrouwe van Slooten. Ik heb alle reden om te vermoeden, dat hy by deze gade slechts twee kinderen geteeld, of ten minste tot volwassen leeftijd gebragt heeft, namelijk Willem Kuser, den held van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
uw dichtstuk, en Ida Kuser. Een vermoeden, dat Willem Kuser, de jongere, gehuwd is geweest, is naderhand by my weder vervallen. Integendeel geloof ik, dat hy in niet zeer hoogen ouderdom onder de moorddolken van de vijanden der schoone Aleide gesneuveld is. Ida Kuser is, in welk jaar weet ik nog niet, gehuwd met Jan [Herperts-Zoon] van Foreest, en is erfgenaam geworden van haars vaders goederen. [Ook het meergenoemde Geslachtboek geeft het jaartal niet op; maar bevestigt het gevoelen dat Koenraad Kuser geen kinderen had buiten Willem en IdaGa naar voetnoot(*). Immers lees ik, dat Idaas jongste zoon, Willem van Foreest (de twee anderen heetten Herpert en Adriaan) ‘naar zijn moeders grootvader (dus is de geslachtrekening van den Heer Veegens richtig) werd genoemd Willem Cuser van Foreest,’ om geen andere reden zeker dan om den naam voor uitsterven te behoeden. ‘Hertog Aelbregt verleyt Willem van Foreest (aldaer genaemt Cuser, naer sijn moeders grootvader) op den 12den December 1397 met 19 maden lants buytendycks by Swaaredam gelegen, mitsgaders met 1/3 in een Coorntienden buyten de stede van Delft, daer Heer Philips van Polanen 1/3 en Jan Heerman 1/3 af heeft, en dat om meenige trouwe dienst en maegschap van Heer Coen van Oosterwyck, sijns moeders vader, onder conditie dat dit leen by aflijvigheyt sonder oir soude devolveeren op sijn oudsten broeder Herpert van Foreest. Margareta van Cleve, Gravinne van Hollant, verleyt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
denselve Willem met het voorschreeve leen 10 Juny 1407, 't welk vermits sijn Ed. overlijden sonder oir 1410 op St. Maria Magdalena avont, is geconfirmeert op sijn Broeder Herpert van F. Jansz.’Ga naar margenoot+ Men ziet ook hier weêr dat de Graaf alle middelen heeft aangegrepen om den dood van Willem K. by zijn vader en zuster eenigzins te verzoeten, en tevens blijkt het hoe de poging om den naam van Cuser in wezen te houden droevig is verijdeld. Willem Kuser van Foreest is gehuwd geweest met Elizabeth van Alkemade.] Dat Koenraad K., even als zijn vader, een moedig krijgsman was schijnt zeker; maar iets stelligs vind ik wegens zijne togten niet, dan na den dood van zijn zoon. Ongetwijfeld genoot hij in den lande een zeker aanzien. Tot nu toe heb ik den naam van Willem K., uwen held, niet vroeger aangetroffen, dan onder de door de Riemer medegedeelde oirkonde van 1383. Hertog Albrecht zelf was mede bij het sluiten daarvan tegenwoordig, en dit zou my bijna doen overhellen tot het gevoelen, dat Willem toen reeds Hofmeester, of, zoo als dit in de oude Handvesten heet, meesterknaap by den Hertog was. De zwakke, nietige Albrecht, die zich zijn leven lang door zijne vrouwen, bijzitten en gunstelingen liet regeren, verloor op den 14den dag van de Vasten in 1386 zijne vrome Gade Margaretha van Brigen, en kort daarna nam by de schoone Aleide van Poelgeest, met wie hy misschien reeds vroeger in naauwe betrekking stond, aan zijn Hof. Wagenaar, die met de tijdrekening omtrent Albrecht in de war was, en Bilderdijk, die hem hierin naschrijft, zeggen, dat Albrecht in de kracht zijns levens weduwnaar was geworden. Albrecht was intusschen by den dood zijner eerste vrouw 56 jaren oud, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
en was een zestiger, toen hy met het bekoorlijke meisje jongelings-dwaasheden bedreef. Ga naar margenoot+Van Wijn heeft in eene onuitgegeven Grafelijke rekening eene dier dwaasheden opgedolven. Daarin staat te lezen dat Hertog Albrecht, op Vastenavond 1390, in eene schuit met Jonkvrouw Aleid ende ander gesellen, in den Haagschen vijver (toen nog, gelijk de geheele omtrek van het Grafelijk slot, ommuurd) speelden. Het is wel niet zeer gewaagd, te veronderstellen, dat Willem K. onder die gezellen behoorde. Dat hy in 1390 reeds Hofmeester by den Hertog was blijkt onder anderen uit eene oorkonde van 7 Sept. 1390,Ga naar margenoot+ waarby de Hertog, tegen eene erfpacht van elf ponden 's jaars, zijne visschery tusschen Schie (Overschie) en de oude vrijheid van Delft, en in de nieuwe vaart (van Delft tot de Maas) afstond aan Dirk van Poelgeest, Baljuw van Medemblik, en aan Willem Kuser, zijnen ('s Hertogen) Meesterknaap, ‘om menighen trouwen dienst die si ons ghedaen hebben ende noch doen sullen.’ Deze hier begunstigde Dirk van P. was, ni fallor, de Grootvader van Aleide. [Juist! Zie de Aant. poelgeest.) 't Geheele geslacht dezer schoone werd door den minzieken Hertog met gunsten overhoopt. My is ergens gebleken, dat haar Vader Jan van P. Rentmeester van Zuidholland was. By eenen brief van 14 Jan. 1389/1390Ga naar voetnoot(*) ontvangt hy van den Hertog Oost- en Westhellevoet, zoo het schijnt met eene aanzienlijke uitgestrektheid aan korenland, ‘om trouwe die hy ons gedaen heeft en nog doen sal.’Ga naar margenoot+ Deze Jan van P. was volgens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bat. Ill. bl. 745 geen Ridder, maar slechts Schildknaap [zoo ook by Plemper], en had dus toen een minder adelijken rang dan Dirk BeetsGa naar voetnoot(*) [Ridder], die in denzelfden adem door van Leeuwen genoemd wordtGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar niet de Grootvader en Vader alleen; de beminnelijke boel zelve werd met giften overhoopt. Zy verkreeg onder anderen van Hertog Albrecht 300 franken 's jaars uit de inkomsten van Kennemerland, en eene huizing en hofstede te 's Gravenhage, terwijl zy er nog daarenboven een te Leyden gekocht had. Zy was slim genoeg om zorg te dragen van door Willem van Oostervant deze giften, by een handvest van 16 Maart 1389/1390, te laten verwaarborgen.Ga naar margenoot+ Bij van Wijn l.l. vindt men dat zy in Hooimaand 1391 een paard van den Hertog verkreeg, en hem op den 13den dier maand op eene reis naar Henegouwen verzelde. - De dood van Jan van Poelgeest [in 1365 doodelijk, maar niet ten doode gekwetst] wordt in 1390 opgegeven.Ga naar margenoot+ Het is van elders bekend, dat Aleide van P. haren invloed bezigde, om de Kabelj. Edelen by Hertog A. in gunst te brengen. Ik vermoed dat de Kusers deze Staatsparty waren toegedaan, en wel op grond van eene verklaring van 17 Oct. 1391, die door een aantal Hollandsche en Zeeuwsche Edelen met Otto van Arkel aan het hoofd gedaan is.Ga naar margenoot+ Onder die Edelen vind ik, behalve van Arkel, verscheidene andere Kabeljaauwschgezinden en voorts ook Coen Cuser van Oesterwyc en Willem Cuser, Coen Cusers soon. Terwijl de lijst der onderteekenaren met eenige Ridderen begint, worden de beide Kusers uitdrukkelijk onder de knapen genoemd. De verklaring zelve houdt in, dat de Edelen, als by Hertog A. in kwaad verdenken gebracht, dat zy hem of zijnen zoon, Willem v.O., kwaad wilden, hem trouw en hulpe beloven tegen iedereen. Weinige maanden later werden Aleide van P. en Willem K. by nacht op den grond (het voorplein) van 's Graven paleis, dat is, op 't buitenhof by de gevangenpoort, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
doodgeslagen. Het getuigt niet voor de naauwgezetheid van Bilderdijk, dat hy dezen moord op den 21sten Sept. 1390 brengt. Aan Wagenaar was die dwaling te vergeven, omdat hy de hierboven vermelde handvesten van 1391, waarin Willem K. voorkomt, en de door van Wijn opgedolven byzonderheid van Aleides reis naar Henegouwen, mede in 1391, niet kende. [Ondertusschen deelt het Geslachtb. van V.F. die dwaling en moet daartoe door een of andere Chronijk gebracht zijn. Ik lees: ‘Deze Jonkvrouw Ida hadde een Broeder genaemt enz. dewelke in het beschermen enz. werd doodgeslagen Ao. 1390 in de nacht van St. Mauricius; uit welcke Moorderye - zo de Chronijck schrijft - wederom in Hollant een dagelijks oproer ontstont.’ Ga naar margenoot+Van Mieris stelt den moord op St. Maur: (22 Sept.) 1392, en grondt zich daarby ook op Goudhoevens Kronijk. Ga naar margenoot+Plemper geeft ook dat jaargetal. Insgelijks, de Chronijk van Holland, Zeeland en Friesland heeft richtig 1392; en 't was waarschijnlijk doordien B. en W. my 't jaar 1390 in 't hoofd hadden gebracht, dat ik dit by de uitgave van mijn Kuser verkeerdelijk afschreef.]Ga naar margenoot+ Door den moord zoo veel later te stellen wordt het verklaarbaarder, dat de vreesselijke bloedwraak daarover eerst in 1393 heeft plaats gehad. Hoe kan men veronderstellen dat Koenraad Kuser, die, ofschoon reeds een bejaard man, toen snuivende van wraakzucht het land doortrok en slot by slot der aan den moord schuldige edellieden verwoestte, over het smartelijk verlies van zijnen eenigen zoon drie jaren heeft laten voorbygaan, alvorens verlof tot wraak van den zwakken en zeer zeker op de moordenaars hoogst verbitterden Albrecht af te dwingen? Ga naar margenoot+Den 18den October gebiedt Albrecht eenen nieuwen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heemraad van Delfland te kiezen, in plaats van Heer Filips van Polanen, wegens Willem Cusers dood balling buiten 's lands, ‘mit recht ende mit vonnissen.’ De moordenaars waren woensdag na Pinksteren 1393 te 's Hage ballingen verklaard. Ga naar margenoot+Den 11den November 1393 gebiedt A. aan Schout, Schepenen en Raden van Leiden, om met de Baljuwen van Rhynland op te trekken tegen Kusers moordenaars, en alles op hunne sloten neêr te houwen en te verbranden, zoodat geen steen op den anderen blijft staan. Soortgelijke brieven werden aan andere Baljuwen afgezonden, soms met de aanwijzing der huizen die men moest verwoesten. Op woensdag na St. Maarten 1393 ontving Coen Cuser van O. van den Hertog eene stellige magtigingGa naar voetnoot(*) tot de uitoefening van dit werk van wraak. Hy bleef niet in gebreke. [De door smart en wrok verschrikkelijke grijsaart vliegt van slot tot slot, en van de eene wraak naar de andere; belegert, moordt, brandt, sloopt en vernielt. Achtereenvolgends verdelgt zijne woede Paddenpoel, Hodenpijl, Warmond, Duivenvoorde, Heemstede, Zandhorst. Maar de hoofdaanleggers zijn op het huis te Altena verstoken. Derwaart ijlt hy, de Merwe langs, en verschrikt zien de lage sluip- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
moordenaren al den jeugdigen moed van hun slachtoffer den beleedigden vader ten ooge uitschitteren. De angst huns gewetens en de schrik voor de rechtvaardige zaak des grijsaarts doet hen het slot by verdrag overgeven, maar terwijl zijn eer hem noopt hen, met behoud van lijf en goed en onder vrij geleide, te doen aftrekken, koelt hy zijn gemoed aan het huis, dat hem een Moordenaarshol moest schijnen en raseert het tot den grond; alleen spaart hy de twee groote torens; zy mochten daar staan blijven als gedenkteekenen van de wraak eens Vaders. De Hertog van Oostervant vlugt naar het Hof van Frankrijk (Karel VI.); ook daar vervolgt hem zijn noodlot. Een Heraut van wapenen maakt hem voor 't volle Hof aan 's Konings tafel te schandeGa naar voetnoot(*). Hy had zijn Oudooms dood nog niet gewroken. Alweder wraak! Hy wist wat bloedwraak was. Hy ijlt naar Holland, smeekt zijn Vader tegen de Friezen te mogen optrekken, en verzoent zich eindelijk met hem;Ga naar margenoot+ ja zelfs bleef hy gedeeltelijk voor zijne medeplichtigen borgGa naar voetnoot(†).] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ik geloof dat nog nergens de opmerking gemaakt is, hoe aanmerkelijk het aanzien van Koenraad Kuser na den moord van zijnen zoon klom. Op een handvest van Jan. 1394 komt hy voor 't eerst voor, als een van 's Graven gewone raden [maar hy heet toch reeds in den verleibrief van 1390 ‘lieve neef en trouwe raet’],Ga naar margenoot+ die met hem zulke handvesten teekenen, en voorts in de volgende jaren zeer vaak. Tusschen dien dag en den 24sten Maart 1394 moet hy door Albrecht tot Ridder of Baron verheven zijn. Voortaan heet hy ook Heer Koenraad, en wordt in de Latijnsche onderschriften onder de Baronnen gesteld. Omtrent Paschen 1394 werd hy Houtvester van Holland, en bekleedde drie jaren lang de betrekking die later aan Jacoba van Beyeren [dochter diens Graven, door wiens dolken zijn zoon gevallen was] ten deele viel. In 1399 [zie boven] wordt hy nog met de Ambachtheerlijkheid van Amstelveen beleend. - In de handvesten van Amsterdam vindt men eene soort van publicatie van Coen van Oosterwijk, Ridder, wegens het schouwen der dijken in zijne heerlijkheid, gedagt. 6 Febr. 1401. Ga naar margenoot+Sedert evenwel schijnt Koenraad nog geheel by Albrecht in ongenade gevallen, zoo zelfs, dat hy in hechtenis genomen en op zijne zeer aanzienlijke goederen van de zijde des Hertogs beslag gelegd werd. Wat Koenraad misdreven had, blijkt nergens; misschien heeft Willem van Oostervant, die de Kuser's wel vijandig moest zijn, van den zwakken aard zijns twee-en-zeventigjarigen vaders misbruik makende, den ouden gunsteling den voet geligt. De gevangenschap van Koenraad Kuser heeft in den jare 1402 plaats gehad; doch by een handvest van 11 January 1403 verleende hem de Hertog, die, zoo als hy zelf zegt, aan Koenraad Kuser en aan diens huis- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
vrouw Clemensie, vrouwe van Slooten, vroeger vele gunsten had bewezen, beiden vergiffenis en kwijtschelding van alle zoodanige breuken en misdaden, als zy tegen hem en zijne heerlijkheid begaan mogten hebben; herstelt hen in het vry genot van alle hunne goederen, zoo die zy ter leen hadden, als die zy in vrijen eigendom bezaten; en maakt, waarschijnlijk ter vergoeding van de bezwarende voorwaarden, waaronder die herstelling plaats had, het goed tot Slikerbinch (?), dat zy van den Hertog ter leen hadden, tot een vry eigen goed. Koenraad schijnt echter deze verzoening met groote opofferingen te hebben moeten koopen; en ik geloof zelfs dat hy, de Ambachtsheerlijkheid Amstelveen den 18den January 1403 aan Albrechts gemalin overdragende en verkoopende, zulks niet dan gedwongen deed;Ga naar margenoot+ te meer daar ik vinde, dat hij, Koenraad, op denzelfden dag (en dus slechts zeven dagen na de verzoening) mede aan Margaretha heeft overgedragen het Ambacht van Slooten en van Oostdorp, met de visscherijen enz., het Huis te Schooten met de daartoe behoorende landen, en het vroongors, gelegen aan 's Gravendam; alle welke goederen tot dien tijd toe aan ‘Heer Coen van Oosterwijk, Ridder,’ toebehoorden. Men kent deze Margaretha van Kleef, als tweede gemalin van Albrecht, met wie hy in de lente van 1394 en dus kort na Aleides dood [en nog onverzoend met hare moordenaars! - de toorn duurt langer dan de liefde!] gehuwd wasGa naar voetnoot(*), en die by 't overlijden des Hertogs zijnen met schulden bezwaarden boedel met den voet stiet. Koenraad schijnt vroeger by haar in blakende gunst te hebben gestaan, en ik heb ergens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gevonden dat hy ten haren behoeve en voor hare rekening het Huis te Kleef by Haarlem heeft doen bouwen. Anderen houden den tijd der stichting van dat slot voor onzeker. [Gewoonlijk wordt zy toegeschreven aan Willem Kuser, en dat wel circa 1392.]Ga naar margenoot+ Willem Kuser, de Bastaard, verschijnt het eerst in onze Geschiedenis als belegeraar van Hagestein by Vianen (1331);Ga naar margenoot+ Koenraad, zijn zoon, volgde in 1405 Willem VI. by de belegering van dat slot, hetwelk toen door het pas uitgevonden geschut werd geteisterd. Met hem was daar Jan van Foreest, op wien de goederen van den ouden krijgshaftigen en wraakzuchtigen Ridder na zijn dood, waarvan ik het jaartal nog niet ken, overgingen. Maar toen op den 14den September 1413 Herpert van Foreest tegenwoordig was by den Zoen over den moord van willem kuser rustte diens Vader, Zuster en Schoonbroeder [en zelfs de jongeling die den naam der kusers had moeten ophouden] reeds allen in het grafGa naar voetnoot(*).’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Geslachtlijst van Kuser.Maken wy nu het resultaat aller dezer nasporingen op, zoo hebben wy van kuser de volgende Genealogie, die alleen wat de tijdrekening betreft gebrekkig is. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wapen van Kuser.D'Or, quartelé, à quatre lions; 1 et 4 de sable; 2 et 3 de gueules. Posé en canton. Men ziet dat dit het wapen van Henegouwen en Holland gequarteleerd en met eene breuke van bastaardy is. Immers het plaatsen van het wapen en canton bewijst de onwettige geboorte, zoo goed als de bande of het filet de bâtardiseGa naar voetnoot(*). Zóó vind ik het wapen onder de kwartieren der familie van Foreest, en ook aldus op eene kaart getiteld: Wapenen der steden en oud-adelijke geslachten in de Machtige Republyke van Holland en Westfriesland, door M.S. (Matth. Smallegang?) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
gedrukt te Amsterdam by Gerard Valk in 't laatst der I7de eeuw; eindelijk ook op de Wapenkaart van Dijkgraven en Hoogbaljuwen, enz. van Rhynland (Willem Kuser 1300). - Maar op het byvoegsel tot de kaart van M.S. vind ik een volkomen wapen van Cuser van Oosterwijk, en wel aldus: Coupé. Le premier: Cuser: d'or à quatre leopards leonnés, quartelé, 1 & 4 de gueules, 2 & 3 de sable. Le second.........? d'azur à une flamme d'or mouvant de la pointe. - Men ziet hier in het wapen van Cuser, behalve dat het geverifieerd voorkomt, nog twee afwijkingen: vooreerst dat men in plaats van leeuwen luipaarden aantreft; en ten andere dat de keelen leeuwen (Holland) en niet die van sabel (Henegouwen) de eereplaats hebben. Aldus voerden de Graven zelve hun wapen, en het stond in verband met de breuke van bastaardy dit te veranderen. De luipaarden in plaats van leeuwen hebben wy zeer zeker aan onnaauwkeurigheid te danken, niet zeldzaam in een land waar men altijd weinig van heraldie geweten en slecht geblasonneerd heeft. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ten slotte.By het overzien dezer wijdloopige Bylage schaam ik my over mijne vermetelheid, die my by de Lezers van ‘Guy de Vlaming’ zoo veel belangstelling heeft doen veronderstellen in de berichten omtrent een geslacht, dat zijne voornaamste belangrijkheid ontleent aan eenige honderden verzen, door my op rekening van willem kuser geschreven. Ik hoop dat hun juist zoo veel geduld zal zijn overgeschoten, om mijne dankbetuiging voor al 't reeds betoonde vriendelijk op te nemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift.Ik ontfing, onder het afdrukken dezes, nog de volgende mededeeling van mijn vriend, den Heer Veegens:
‘Nog heb ik in Willink's Amstellandsche Arkadia, uitgaaf van 1773, Deel II. bl. 200, een lijst der Baljuwen van Amstelland gevonden, en had ik by het inzien daarvan het genoegen een paar mijner gissingen over den ouderen Willem K. bevestigd te zien, en tevens, dat Koenraad Kuser by herhaling en wel eerst door Willem V. en naderhand door Hertog Albrecht tot het niet onbelangrijke Baljuwschap over eene landstreek, waarvan de Heeren van Amstel tot het einde der dertiende Eeuw meesters waren geweest, is verheven. Een afschrift van het begin dezer lijst zal hier volstaan:
|
|