Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] Aan de jarige op Driekoningendag. Gij waart, toen ik u eerstmaal zag, Een kind van zeven jaren, Met frisschen blos en gullen lach En donkerbruine haren. Gij waart, toen ik u kreeg ter Trouw Voor zes en dertig jaren, Het toonbeeld van een knappe vrouw, Zoo als er weinig waren. Ook nog draagt gij uw jaren goed, Uw acht en zestig jaren; Uw hart bleef jong, uw oog zijn gloed, Uw wang haar kleur bewaren. Wat zegt elk, die u gadeslaat Op dit uw blijd verjaren? ‘Lang blijf de tijd dit lief gelaat, Lang God dit leven sparen!’ 1896. Vorige Volgende