Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden
(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
Zegt gij: ‘dat gedoog ik niet,
Dat, nooit van mijn leven!’
Waar een koningin gebiedt,
Baat geen tegenstreven.
Wie gij zijt of wat gij waart,
Met de ‘Koningin der Aard’
Valt geen gek te scheren;
Allen heeft zij in haar macht;
Die haar hand te ontkomen tracht
Kan zij mores leeren,
Raken met haar spitsen priem,
Met haar scherpe roede,
Met haar taaien geeselriem,
In ontstoken woede,
Scheuren, als tot tijdverdrijf.
Rok en hemd en vel van 't lijf,
Eer zij hem laat varen;
Stellen, met een wreed vermaak,
Voor 't gepeupel, aan de kaak,
Spotkroon op de haren.
Biecht dan, biecht maar zuiver op,
Staatsman met uw grijzen kop!
Krijgsman in uw stevels!
Volksman! Beursman! ‘Nijveraar’!
Spreker! Dichter! Kunstenaar
Met of zonder knevels!
Overwinnaar in den strijd,
Waar men ros of rad berijdt,
Speelt met kruit of ballen!
Heil alleen den Kleinen Man,
Die zich dankbaar vleien kan
Niet in 't oog te vallen!
1892.
|
|