Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan Araminta. Zet, lieve meid, die eerzucht neer; Hoor naar den raad, dien wij u geven: Haak naar geen wetenschapplijke eer; Geen valsche lauwer zij uw streven; Bezoedel niet uw blank gemoed Met geldbedrijf, of koopmans-treken, Geen ambtszorg koste u vleesch en bloed, Of mag u met haar doornen steken. Geen ‘ruimer werkkring!’ trekke u aan; Uw enkle roeping is bekoren. Laat vrij den man, wien 't niet zal schaân, Zijn stem in 't openbaar doen hooren. Uw invloed komt niet met gedruisch, In middlen lieflijk en in wegen; Uw werk, uw eer ligt in uw huis, Niet als wat grootsch, maar als een zegen. [pagina 104] [p. 104] Versmaad een wedstrijd met de mans; Uw zaak zijn 's levens hoogste goederen: De vroomheid in haar zachtsten glans; De liefde, en 't stemmen der gemoederen. Ons hart te winnen, te verstaan, In al waarvoor het klopt te deelen. Ziedaar den weg dien ge op moet gaan Niet, zelf een mannenrol te spelen. Dan, naar den aard van uw geslacht, Regeert gij, waar gij moogt regeeren. In uwe zachtheid is uw kracht, Uw eer, in 't niemands lof begeeren. 't Eenvoudig werk der liefde zal Meer goeds bestaan dan 't ongewoonste; Gij maakt gelukkigen, van al Wat menschen kunnen, 't beste en schoonste. Bederf het met geen mannenwerk! 't Ontsiert, mismaakt, ontwijdt de vrouwen, Gelijk een' priester van Gods kerk, Als handelshoofd kantoor te houen. In hoofdzaak naar het Engelsch van een Ongenoemde. Vorige Volgende