Gedichten. Nog eens winterloof en Dennenaalden(1904)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Eerste kind. Evertje, uit de kool gekropen, Doet zijn oogjes nog niet open, Maar is welgebouwd en kloek. Zacht gekoesterd in het schootje Van zijn Grootje, Slaapt hij in zijn wollen doek. Kraamheer over haar gebogen, Met een traan in glinstrende oogen, Gluurt langs d'opgehouden tip; Kraamvrouw ziet het uit de verte, En de vreugde na de smerte Glimlacht om haar bleeke lip. ‘Wat dit kindeken zal wezen’ Staat op 't voorhoofd niet te lezen, Wat het nu is, blijkt hier fijn: Kraamheers trots, zoo zeer als zegen Kraamvrouws rijkdom, zuur verkregen; Grootjes tweede moederzijn. Vorige Volgende