Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vondel. Op zijn besneeuwde kruin en groenen krans te wijzen, Der dichterlijke jonglingschap Zijn fikschen vingergreep ten voorbeelde aan te prijzen, En zijner voeten vasten stap; Zijn hooggevierden naam naar namen te vernoemen, Die de Oudheid grootst en roemrijkst had; Gebuur en vreemdling met zijn lofspraak doof te roemen - Ja, alle dagen hoort men dat! Maar hem te lezen, hem te kennen, hem te smaken, Ziedaar wat schaarsch is in een eeuw, Die slechts twee wegen kent om tot wat naams te raken; Gemaakte klacht, of wild geschreeuw. O Vondel! had mijn hart u meer in eer gehouen, Zijn dorst slechts aan uw bron gelaafd, Mijn domme jeugd aan u zich willen toevertrouwen, En in geen vreemd gareel gedraafd: 'k Zou mooglijk hedendaags met vrediger genoegen Terugzien op mijn dichterpad; 'k Had mooglijk bij den krans een loover kunnen voegen, Dien gij mijn' land' gevlochten hadt; 'k Had zeker min gevleis en min geschreis vernomen Van koortsig brein en week gevoel, Maar kon met fierder tred en heldrer voorhoofd komen, Waar 't nakroost zit ten rechterstoel. [pagina 297] [p. 297] Ach, 'k heb den eersten gloed der vroege dichtvuurspranken, In mijn onrijpe jeugd ontwaakt, Ach, 'k heb den schoonen galm der vaderlandsche klanken, Zoo vroeg, maar niet genoeg gesmaakt, Ach, 'k heb uw grepen in de oorspronkelijke snaren, Tenhalve pas door 't oor gevat, Misbruikt om vreemden roem met wildzang te evenaren, Tot 'k u, o Roem mijns lands! vergat. Tot dat ik u vergat, uw koninklijke zangen, Uw aadlaarsvlucht, uw zuivren gloed, Uw rustig zelfbezit, de vrijheid uwer gangen, Uw frischheid, en uw overvloed. En wie gedenkt ze? Wie doet ze immer ons gedenken? Wie spiegelt ze ons van verre toe? Wiens luit zal Holland met een Hollandsch lied beschenken, Dat Hollands Vondel eere doe? Te zweren bij uw naam, en in uw naam te richten, Dat hooren, dat vernemen wij; Maar 't zoet der honiggeur van Vondels maatgedichten Verlokt geen enkle grage bij. Ach bijen! 't Veld is vol van kakelbonte vlinderen En ijdle dingen van één dag, Wien niemand 't kort genot des fladderens verhinderen En allerminst benijden mag. Vorige Volgende