Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende In een Bijbel. Geen Toonbrood op gewijden disch, Slechts spijze voor Aärons loten; Geen Mannaschat, In gulden vat Voor 't oog versloten Bij de Arke der Getuigenis; Maar mannaregen, daaglijks frisch, Om eigen tente neergevloten, - Ziedaar wat voor Gods gunstgenooten, Het levend Woord des Heeren is. Zijn welbeminde wordt gezegend, Ook als hij slaapt: Welzalig, die Gods Manna raapt, Daar 't nederregent. Vorige Volgende