Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Gethsémané. Matth. XXVI v. 36-46. Gethsémané! gij waart een plaats des lijdens! Gij hebt zijn smart gezien, Zijn schriklijkste misschien! Zijn droevigst' angst en 't hevigste zijns strijdens! Toen op zijn zachte ziel Geheel de zwaarte viel Van alles wat Hij uit moest staan en dulden, Eer alles was volbracht, En in één schrikbren nacht Al de ijslijkheên des doods zijn borst vervulden; Èn Hij dien zondenlast Zich voelde op 't hoofd getast, Waarvoor zijn bloed aan 't haatlijk kruis zou stroomen. Die ure viel Hem bangst; Hij sidderde van angst, Gethsémané! in 't lommer van uw boomen. Gethsémané, gij zaagt Hem neergebogen; Met bloedig zweet bedekt, Dat van zijn leden lekt, Ten hemel slaan zijn droevig smeekende oogen: ‘O God, zoo 't mooglijk zij, Dees beker ga voorbij; Maar niet mijn wil, uw wil geschiede, o Vader!’ Dus klinkt tot driemaal toe Zijn bede, droef te moe, Opdat Hij kracht in 't smeekgebed vergader'. Toen, moedig opgestaan, Zaagt gij Hem aangedaan Met kalmte en moed en sterkte van den hoogen, En bij de bleeke maan Hun in 't gemoete gaan, Wier bende kwam bloeddorstig aangetogen. Gethsémané! de trouwsten der getrouwen Zaagt gij ter aard gebukt, [pagina 222] [p. 222] Door sluimerzucht gedrukt, Onmachtig 't oog op Hem gericht te houen; Gij zaagt der boozen macht. Bij 't duister van dien nacht, Uw stillen hof baldadig binnenrukken; En d' eerste van den drom 't Verradersch wellekom, Den valschen kus op Jezus lippen drukken. Toen grepen zij den Heer, Hij bood geen tegenweer; Gij zaagt geen hulp van Englen hem begeeren; Maar wel hebt gij gehoord Zijn zacht en vredig woord, Als Hij gebood, het zwaard ter scheê te keeren. Gethsémané! gij zaagt den Heer verlaten Van heel zijn Jongrenstoet, En volgen 't snood gebroed Geduldig en alleen langs Salems straten. Welnu, de boosheid zal Den Koning van 't heelal Betichten, slaan, bespotten, doemen, slachten; Maar in uw duisterheid Heeft Hij zich voorbereid Tot alles wat zijn ziele staat te wachten. Dies zal, zoo lang deze aard Des Heilands naam bewaart, Het vroom geloof gedenken aan uw stede, Bij 't peinzen telken keer Op 't lijden van den Heer, Die, door zijn lijden, ons den zoen bracht en den vrede. B. Vorige Volgende