Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Lazarus en de rijke mensch. Luk. XVI. v. 19-31. At Lazarus hier bitter bedelbrood, En moest hij smaad en schampren hoon verdragen, Nu rust hij ook in Vader Abrams schoot, En kent geen leed, geen smarten meer of klagen. Genoot de Rijke in 't leven al het goed, Dat de aarde in weelde en rijkdom doet verwerven: Nu smacht zijn tong, geblakerd door den gloed Der helle, die hem opnam na zijn sterven. Want hij was boos geweest en de ander vroom; Een breede kloof bestaat nu tusschen beiden; Hij bidt vergeefs dat de arme tot hem koom, En hem verkwikk', - die afstand blijft hen scheiden. Ook zendt men van omhoog geen boden af, Om tot de deugd zijn broederen te nooden; Want hem bekeert geen roepstem uit het graf, Die God niet hoort, en spot met zijn geboden. B. Vorige Volgende