Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Jezus slaapt in 't schip. Matth. VIII. v. 23-27. Wordt het, in der golven drang, U te bang? Vreest gij dat de baren woeden Tot des scheepkens ondergang? Tot uw dood, in 't hart der vloeden? Ja, onstuimig stormt het weer, Bruist het meer, Om uw kiel, aan alle zijden; Vruchtloos poogt gij keer op keer, 't Dek van golven te bevrijden. Zwerft gij dan verlaten heen, En alleen, In der baren rustloos klotsen; Hebt gij dan aan boord niet Een, Die uit nooden kan verlossen? Ziet, de Heiland lag en sliep, Kalm en diep, Tot zijn grootheid uit zou blinken, Als der Jongren angst hem riep: ‘Heer, behoed ons! wij verdrinken.’ ‘Vreest uw klein geloof reeds weer?’ Vraagt de Heer. En op de ongestuime vloeden Ziet zijn oog met kalmte neer, Hoe én zee én winden woeden. [pagina 192] [p. 192] Jezus wenkt, en op Zijn wil Wordt het stil, Storm en branding zwijgt geduldig. 't Ruim der lucht, en 's afgronds kil, Alles is Hem eerbied schuldig. Vorige Volgende