Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De moeder. Luk. II. v. 9. Maria's luistrende ooren hoorden Wat door de Herders wordt verhaald, En zoo haar spraak en rede faalt, Haar boezem overlegt die woorden. Als zij, met innig zielsverrukken, Op 't pasgeboren wichtje ziet, Zoo weet ze uit heilig' eerbied niet, Of zij het wel aan 't hart durft drukken. Het is haar alles als een droom. Zou dit haar kindje zijn? haar eigen? En nauw bedwingt zij, in haar schroom, Haar knie om zich voor 't wicht te neigen. Zoo waarlijk meent ze op 't zoet gezicht De hemelsche gena te lezen, En beeft, als 't op haar knieën ligt, Zoo groot een heil onwaard te wezen. [pagina 169] [p. 169] Zij raakt het aan met zachte hand, Zoo als men 't heilige aan moet raken; O Teeder kind! o dierbaar pand! Wat zoetheid doet ge uw moeder smaken! Vorige Volgende