Gedichten. Deel 2
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 132]
| |
Ada van Holland.
| |
[pagina 133]
| |
onder anderen, ‘dat men zig niet ontzien moest, Graaf Willem, met geweld te handhaaven, in de Voogdije, die hem, van regtswege, toekwam.’ Vrouw Aleid de zekere dood van Graave Dirk te gemoet ziende, hadt Lodewyk van Loon in stilte naar Holland doen komen, opdat hy by der hand zijn zou, om het huwelyk met Ada te voltrekken, zoodra haar Vader den geest zou gegeven hebben. Hy hieldt zig eenigen tijd op den Huize van Altena; alwaar hy veilig vertoeven kon, mids Heer Dirk van Altena, gelijk wy gezien hebben, volkomen in zijne belangen was. Op de eerste tyding van 's Graaven dood, begaf hy zig terstond naar Dordrecht; alwaar hy, zonder eenig uitstel, met de jonge Ada, in de Egt verbonden werdt. Men gunde zich geenen tijd, om 's Graaven Lyk eerst ter aarde te bestellen. Het bleef onbegraven staan in 't zelfde Huis daar de Huwelyksplegtigheden verrigt werden, en het trouwfeest gevierd. Als alles volbragt was, werd het Graaflyk Lyk, te schepe, naar Egmond gevoerd en aldaar begraaven. Lodewyk van Loon, was een Zoon van Gerard, Graave van Loon, en van Maria, Dogter van Hendrik III. Graave van Gelder. Loon, ook Los en Loos genoemd, was een oud Graafschap in 't Ryk van Lotharingen, en een Leen des Bisdoms van Luik. Na Lodewyk is het, onder 't bewind van verscheiden andere Graaven geweest. -- Graaf Willem, Broeder van Graave Dirk, die zig in Friesland bevondt, kon zo ras geene tyding van 's Graaven afsterven krygen, noch zig, op 't ontvangen der zelve, met zo veel spoed herwaards begeven, of 't Huwelyk met Ada, was eenige dagen voltrokken geweest, eer hy in Holland kwam. In de Zype, op de grenzen van Kennemerland, aangekomen, verzogt hy Vrygeleide van Vrouw Aleid of van Graave Lodewyk, zonder welk hy niet voorttrekken durfde. Hy gaf voor, zijns Broeders graf te Egmond te willen bezoeken. Doch 't Vrygeleide, hier toe noodig, werd hem zoo plat geweigerd, dat hy, zig in de Zype niet veilig waanende, schielijk naar een afgelegen oord van Friesland terugtoog. De misnoegde Edelen beloofden zich vast weinig goeds van Graaf Lodewyks Regeering, dien zy wisten, dat Vrouwe Aleid geheel naar de oogen zag, en niets buiten haar goedvinden, doen of laaten zou. Zy voorzagen dan, dat men hen buiten den Graaflijken raad en allen bewind zou houden, en nieuwe wetten maaken, zonder hen te kennen. De reeds gemelde Filips van Wassenaar en Jan van Rijswijk moeten voor de Hoofden der misnoegden geteld worden. By deezen hadden zich gevoegd Simon van Haarlem, Willem van Teilingen, Wouter van Egmond, Albert Banjaard, en Jacob, Burggraaf van Leiden. Men besloot Graaf Willem, heimelyk, in Holland te ontbieden; en alzo de Zeeuwen zeer tot hem genegen waren, vondt men goed, hem in Zeeland het Graaflijk bewind op te dragen. Graaf Willem begaf zich wel haast naar Wassenaar, by Heere Filips, alwaar hy zig een korten tyd ophieldt; doch zo bedekt, dat zelfs de Huis-bedienden hem niet kenden. Twee vertrouwde knegten bragten hem, vermomd in een slordig gewaad, en met den | |
[pagina 134]
| |
hoed of muts in de oogen getrokken, van daar te schepe naar Vlaardingen. Hier lagen Zeeuwsche schepen van het Eiland Schouwen op hem te wagten, in welken hy, met blydschap ontvangen werdt. Men voerde hem, in aller yl, naar Zierikzee, en riep hem daar, openlyk, voor wettigen Graave uit. De Edelen en de Burgery verklaarden, by plegtigen eede, den Graave van Loon vervallen van de Voogdye: en oud en jong liep te hoop, om zyne vreugde te betuigen, voor den wettigen Zoon van Graave Floris, dien, met een algemeen gejuich, eere en vrede, en een lang leeven toegewenscht werd. Terwyl dit, in Zeeland, voorviel, arbeidden Wouter van Egmond en Albert Banjaard, in Holland, heimelyk, om de Kennemers op Willems zyde te winnen, en Vrouwe Aleid, zoo wel als het jonge Paar, te Egmond, alwaar zy verwagt werden, om den Maandelykschen Kerkdienst, voor den overleeden Graave, by te woonen, te overvallen en gevangen te neemen. Een andere Wouter, die Lodewyks zyde hieldt, en zig toen juist te Egmond bevondt, kreeg de lugt van deezen toeleg, en gaf er terstond kennis van aan Vrouwe Aleid en haare Kinderen, die, drie dagen voor den dertigsten dag na 's Graaven dood, reeds te Haarlem gekomen waren. Gysbrecht van Amstel boodt het verlegen huisgezin zijnen dienst aan, om het te schepe naar Utrecht te voeren, 't welk hem sedert, duur genoeg te staan kwam. Vrouw Aleid en Graaf Lodewyk omhelsden deze aanbieding, begaven zig, in 't holst van den nagt, uit Haarlem, en bragten 't, de Osdorpers en Aalsmeerders, die op hen loerden, ter naauwernood ontslipt zijnde, behouden te Utrecht. De jonge Graavin Ada, die maar agttien dagen gehuwd was geweest, en nu haaren man, voor eenige jaren verliet, vloodt onder de bescherming van Rogier van Meerhem, Hugo van Voorne en eenige anderen, op den Burgt te Leiden, welke Stad de Edelen, die 't met Graave Lodewijk hielden, bemagtigd hadden, zo 't schynt, na dat de Burggraaf Jacob zig voor Graave Willem verklaard hadt. Wouter van Egmond en Albert Banjaard, gantsch Kennemerland op de been gebragt hebbende, sloegen terstond het beleg voor den Leidschen Burgt. Filips van Wassenaar toog ook met zijn Volk derwaards. Jan van Ryswyk was kort te vooren overleden. Alle de Rynlandsche Dorpen raakten in roere; en trokken, in grooten getale, uit, om den Burgt te helpen winnen: binnen welken, men haast zo groot een gebrek aan mondkost had, dat men tot de overgaave besloot, zonder iets meer dan lyfsbehoudenis te konnen bedingen. Rogier van Meerhem, Hugo van Voorne en verscheiden' anderen werden gevangen gehouden, tot op de overkomst van Graave Willem, die, de vereischte orde op zijne zaaken in Zeeland gesteld hebbende, naar Holland overstak, en te Egmond van de Kennemers met open armen ontvangen, en voor Graave erkend werdt. Vrouw Ada was, na 't overgaan van den Leidschen Burgt, Heere Willem van Teilingen, haaren Bloedverwant, in handen gesteld, die haar heuschelijk bewaaren deedt. Doch toen Graaf Willem in Holland gekomen was, deedt hy haar, volgens het verhaal van | |
[pagina 135]
| |
sommige Kronyken, naar het Eiland Texel brengen, alwaar zy eenigen tyd bewaard, en naar haaren staat gehandeld werdt.
Aldus wagenaar, in het Tweede Deel zijner Vaderlandsche Historie, bl. 299 en volgg. |
|