Gedichten. Deel 2(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Sta bene. Wij zijn een natie van stavast, niet waar? Ziedaar een trots, waar we onzen troost bij zoeken. Nu ja; die predikant staat hier of daar, En onze kunst en wijsheid staat in boeken. 't Is alles even staande, als een pilaar. Wij hebben staande jassen, staande broeken; ‘Die rok staat goed!’ In Frankrijk zou het zijn: ‘Mais cet' habit, mon cher! vous va très bien.’ Wij hebben een staand leger; sta-soldaten; Studenten ook, die knevels laten staan; Een sta-volharding, die niet veel wil baten; Een sta-geleerdheid, die niet voort wil gaan, Maar blijft, waar groot-papa het heeft gelaten; Sta-classici met ijzren harnas aan. Wat nood, indien we ons voetenpaar ontbeerden, Indien wij niet somtijds den pas markeerden? Maar deze wufte Franschjes, wel bekend, Waarvan ik met een woord reeds heb gesproken: Dat volkje loopt, en draaft, en vliegt, en rent, Dol als een zee, waarin de stormen spoken. [pagina 23] [p. 23] Doch weet gij wat ik zeg? Men lette op 't end! Een zelfde hel zal voor hen allen rooken! Maar wij, wij hebben nooit iets kwaads gedaan, Daar wij zoo vast in onze schoenen staan. Vorige Volgende