Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 411] [p. 411] Bij het graf eens evangeliedienaars. Hoe zacht rust in des aardrijks schoot Het overschot der vromen, Tot dat het eeuwig morgenrood Ter kimmen uit zal komen, Totdat, bij 't jongst bazuingeschal, Des Heilands stem weerklinken zal, En 't graf ten eeuwgen leven Zijn dooden wedergeven! Hoe heerlijk zullen, met een glans Daar sterren bij verzinken, De trouwe leeraars aan den trans Des nieuwen hemels blinken! Hoe zullen, die, door hen geleid, Zich wendden tot de zaligheid, Met hen aan 't stof ontrezen, Hun kroon en blijdschap wezen! Inmiddels bloeien stil en zacht De bloemen op hun graven, Die liefde en eerbied samenbracht En dankbre tranen laven. De naklank van hun stem en woord, Hun beeld leeft in de zielen voort, Zij spreken menigwerven Nog krachtigst na hun sterven. Vorige Volgende