Gedichten. Deel 3
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 410]
| |
Hoe ik voel dat onze banden klemmen,
Bij de minste scheiding, kort of lang,
Hoe mijn hart en 't uwe samenstemmen,
Meldt geen citer, zegt geen zang.
Dierbre, mij in 's hemels gunst gegeven,
Tot vertroosting na den diepsten rouw!
Heel uw rang en adel staat geschreven,
In dit tweetal woorden: echte vrouw.
Vrouw - wie 't waag uw waarde te verminderen,
Door verbastring van uw deugd en aard -
Vrouw te zijn en moeder zijn van kinderen
Is de kroon der kronen waard.
O Gij zijt het, lieflijk en volkomen,
Met een vreugde in 't hart en op 't gelaat,
Die het zoetste zoet der mannendroomen
En het hoogst geluk te boven gaat.
O Gij zijt het, met een liefde, krachtig
En zachtmoedig, teeder, trouw en groot,
Vriendlijk als het zonlicht, alles machtig
Voor uw kroost en echtgenoot.
In uw armen, aan uw hart gedrongen,
Door uw oog bestraald, verkwikt, doorzien,
Van wat nood of vijandschap besprongen,
In uw arm kan mij geen leed geschien.
Rustend aan uw boezem, waar ik 't kloppen
Hoore en telle van dat liefdrijk hart,
Kan ik alle zorg en leed verkroppen,
Steekt geen doren, duurt geen smart.
Met wat teerheid moest ik u omringen,
Met wat dankgevoel u gadeslaan!
Met wat aandrift 's hemels zegeningen
Nedersmeeken op uw hoofd en paân!
Met wat zorg u op mijn handen dragen,
Dat gij aan geen steen uw voet bezeert!
Met wat vreugd en innig welbehagen,
Doen al wat uw hart begeert!’
Gij begeert slechts liefde, ziel vol liefde!
Hart, waaraan geen heb- of heerschzucht knaagt,
Dat nooit argwaan met zijn angel griefde,
Dat met hersenschimmen zich niet plaagt!
Van mijn hart verzekerd, hangt uw vrede
Van geen toeval, van geen indruk af, -
O Mijn God! vergun mij deze bede:
Koestre mij die liefde tot mijn graf!
|
|