Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Bij den dood eens uitnemenden. Waar is, o Dood! uw prikkel? Uw overwinning, gulzig Graf? Gods Engel greep den sikkel, En maait wat rijp is af. Het zaad was uitgesproten, Ontwikkeld, wie zal zeggen hoe? De halm was opgeschoten, De zwellende aar daartoe. Bij vroege' en spaden regen, Bij heeten zomerzonnebrand, Had zij haar eisch gekregen, Op 't welbereide land. [pagina 407] [p. 407] De vrucht wordt rijp bevonden, En naar 't verhonderdvoudigd zaad De sikkel uitgezonden - De sikkel doet geen kwaad. Nu is het uur geslagen, Van d' oogst der englen 't plechtig uur; De garve wordt gedragen, Gedragen in de schuur. De schoof ter rechter tijde Gevoerd ter plaatse, die haar wacht, Maakt niet bedroefd; maar blijde Ziet men haar ingebracht. Vorige Volgende