Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan de artsen. Vervolgt met stillen heldenmoed, Wat dood er dreig', wat pest er woed', Uw weg uit de eene in de andre woning; Biedt rijk en arm de trouwe hand Der hulp, en oogst voor dankbetooning Berispingen van 't onverstand! Weest, in den dag van zorg en angst, 't Gezegend voorwerp van verlangst, Wien 't woord ten mond' wordt uitgekeken, Een engel Gods, een halve god, - En, is dat oogenblik geweken, Een mensch, met wien de domste spot! Maakt, daar de dwaas uw kunst veracht, Bekrompen vroomheid u verdacht En hoon Gods voorzorg in uw gaven: Uw zelfverloochning, uw geduld Verdient den handslag aller braven, En 't hart loont die zijn plicht vervult. Maar Artsen! waar uw kunde slaagt, Het leed verzacht, den dood vertraagt, 't Genot des levens weer doet keeren; Verheft u niet! Geeft de eer aan God! Die d'Eerens-waardigste niet eeren, Miskenning is hun billijk lot. Vorige Volgende