Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Uw tijd. Wilt ge ooit iets goeds beginnen; Uw tijd moet gij beminnen, Uw tijd; een andren hebt gij niet. De vorige verdwenen, De aanstaande is niet verschenen; Bemin het geen gij voor u ziet. Vertwijflend aan het Heden, Te leven in 't Verleden, Wat is het anders dan Een schaduw te vergoden, Den levenden te dooden Voor d' afgestorven man? ‘De Toekomst’... Neen, mijn vrinden! Daar is geen hoop te vinden Dan waar men liefde vindt; De moeder te verachten, Is weinig goeds te wachten Van 't ongeboren kind. ‘Mijn tijd heeft veel gebreken’ Daar moogt gij tegen spreken; Ik bid u, vlei hem niet. Maar goeds kunt gij niet stichten Zoo lang men, in uw richten, Geen richter, maar een vijand ziet. Wilt gij uw tijd bestieren, 't Is beter dan hem vieren, Hem volgen als zijn knecht; Maar hartlijk moet gij wezen En in uw oog doen lezen: ‘Ik deed u gaarne recht.’ [pagina 349] [p. 349] Beleedigend beklagen Heeft niemand ooit doen slagen Tot winning van 't gemoed; De scherpe hekelroede Veroorzaakt leed of woede, Maar doet den minsten harten goed. Slechts hij mag alles zeggen, Die in zijn toon kan leggen Het harte van een man, Door liefde altijd rechtvaardig, Grootmoedig, edelaardig, En die in alles komen kan. Vorige Volgende