Gedichten. Deel 3
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend2.Mal wicht! Gij baart u eigen pijn!
Iets kunt gij wezen, maar alles onmooglijk.
Waarom verbaast het u dan toch zoo hooglijk,
Te zien dat andren ook iets zijn.
| |
3.Wilt ge dat we u metterdaad
In den huismuur bouwen?
Steenklomp! acht het niet zoo kwaad
Dat we u wat behouwen.
| |
4.Zult gij de wereld gadeslaan,
Doorzien hetgeen zij stelt te prijken,
Geef dan de schrale vreugd er aan
Altijd u zelf te laten kijken.
| |
5.Bij poëzij is toovnarij in 't spel;
Of echter de poëten
Betooverden of toovnaars moeten heeten
Dat weet ik niet te wel.
| |
6.Van wat ik zag, van wat ik hoorde
Voelde ik maar zelden kracht en zin,
Zoolang de indruk de bezinning stoorde.
Eerst bij 't herdenken zag ik alles in.
| |
[pagina 270]
| |
7.Gij hadt geen genoegen, en ik had geen pret;
Wij trouwden elkander, nu hebben wij het;
Hoe is dat geluk dan verkregen,
Indien niet van boven, als zegen?
| |
8.Een dubblen trek heeft al wat leeft:
Trek naar beneden, trek naar boven;
Die best gehoor aan beiden geeft
Is allermeest te loven.
Geen hoogmoed vare u in den krop!
Laat ook den moed niet zinken!
Naar 't licht des hemels streve uw top,
En laat de wortel drinken.
|
|