Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De Bijbel. (Een leekedicht.) Wie heeft ooit den Bijbel mij Luid genoeg geprezen? Wie naar waarde zijn waardij Andren aangewezen? Bron van zuiver zielsgenot, Frissche levensspranken, Gaaf van God, waarvoor ik God Levenslang zal danken! 't Woord des Heeren is volmaakt, Krachtig tot bekeering, Rijk voor wie naar wijsheid haakt, Vol van les en leering; Blijdschap storten in het hart Gods getuigenissen, Kracht in zwakheid, troost in smart, Licht, voor die het missen. Gods gebod is wijs en goed, Zijn belofte heerlijk, Zoeter dan het zoetste zoet, Boven goud begeerlijk. [pagina 250] [p. 250] Heer! uw Woord behoedt uw knecht Van u af te zwerven; Die zich houdt aan 't geen het zegt, Zal zijn loon niet derven. Waarmeê zal de jongeling Rein te voorschijn treden Uit den bonten tooverkring Der begeerlijkheden? Wat hem sterken in den strijd? Redden uit gevaren? Gij, voorzeker, gij altijd, Heilge Bijbelblaren! Schaart u om mij kindren! Kom, Zet u neer, mijn gade! Opgeslagen wederom 't Woord van Gods genade! Doornen zijn er op ons pad, Zorgen, die ons knellen; - Kom! een blik op 't heilig blad Zal de rust herstellen. Dat is nimmermeer geschied, Kostlijkst aller boeken! Dat u ongetroost verliet, Die uw troost kwam zoeken; Dat gij hem geen goeden raad Gaaft of hadt te geven, Die u opsloeg, vroeg of laat, Op den weg door 't leven. 'k Heb gehoord dat wijze liên 't Bijbelboek berispen, Dwaasheên in zijn wondren zien, En zijn troostgrond gispen; Maar den hemel dank ik dan, Die van mij begeerde Dat ik maar een burgerman Zijn zou, geen geleerde. Zoo 'k mijn Bijbel missen moest, Of mistrouwen konde, Ach, hoe aaklig, dor, en woest, Werd dit hart vol zonde! Donker werd het om mij heen, Donkerder daar binnen! En de Booze, naar ik meen, Zou er 't meest bij winnen. [pagina 251] [p. 251] Neen, mijn voetlamp! neen, mijn staf! Dat zal nooit geschieden; Licht mij voor tot aan mijn graf, Blijf uw steun mij bieden! Blijf mij spijzen, hemelsch brood, En mijn krachten sterken; Laat mij, in mijn jongsten nood, Al uw invloed merken! Vorige Volgende