Gedichten. Deel 3
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 248]
| |
Mijn ernstig woord, mijn vroolijk lied,
Moet zijn voor aller hart en ooren.
Partijman wezen wil ik niet.
Zij hebben dikwijls mij verzocht;
Vooruitgeschoven met een buiging,
Zij hadden gaarne mij gekocht
Voor flikkerij en eerbetuiging;
Maar hebben 't nooit zoo ver gebrocht.
Zij zeggen, dat zij 't zelv' niet zijn
En voor geen schatten wezen willen;
Maar leugens haat ik, grof en fijn,
En zie niet wat ze er van verschillen;
Liefst mijd ik 't wezen en den schijn.
Zij hebben 't somtijds mij gemaakt,
Ondanks mijn dapperst tegenstreven,
Mijn wagen aan hun trein gehaakt.
Ook mijn naam in hun vaan geschreven;
Maar weinig vruchts daarvan gesmaakt.
Want spoedig kwam ik met protest,
En zal er altijd weer mee komen.
Partijzucht haat ik als de pest;
Zij fopt de wijzen, doekt de vromen,
En haalt den duivel in op 't lest.
|
|