Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan de mogendheden. Na het vredebesluit te Londen, voorjaar 1867. Nu doet gij wijs, dat gij den vrede wilt, Geen kostbaar bloed uit ziedende eerzucht spilt, Het zwaard ter scheê doet keeren, en uw schild Van smet gaat zuiveren. Nu eert ge u zelven best, daar gij gehengt Dat zich de olijf in uw laurieren mengt, En volk bij volk u zulk een hulde brengt Als niet doet huiveren. Nu zegent u de moeder en de bruid; De vreugd herleeft; de zangsnaar geeft geluid; 't Geschokt vertrouwen strekt de hand weer uit; - Met hoop van maaien, Strooit weer de zaaier 't zaad in de open voor; Haast wordt het groen op zijn gezegend spoor, En alle lieve bloemen breken door, Die d'oogst verfraaien. Aldus wordt Duitschland één en eensgezind, En Frankrijk niet gevreesd meer, maar bemind; Dit zet de tronen vast, dit lokt, dit wint Het hart der volken. [pagina 243] [p. 243] Hier ziet God zelf in gunst op neder... Och, Verlengt ons dezen schoonen vrede toch! Brengt over onzen blauwen hemel nog In lang geen wolken. Vorige Volgende