Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Zij zeggen. Zij zeggen: ‘Laat uw dwaas vooroordeel varen! Daar is geen God, die antwoordt op gebeên; 't Oud Bijgeloof had tempels en altaren: De Wijsheid onzer eeuw behoeft er geen.’ De honger nijpt, de pest ontvolkt de straten, Uw kroost ligt krank en worstelt met den dood: ‘Verbijt uw leed! Wat zou uw bidden baten?...’ Geloof hen niet, en klaag aan God uw nood. Men leerde u van een Vader, die voor allen En alles zorgt met vaderlijke trouw; Dat, zonder Hem, geen musch op aarde vallen En op uw hoofd geen haar vergrijzen zou. ‘Neen!’ zeggen zij: ‘Natuurwet drijft het leven En brengt den dood, voor beiden even blind.... Vergeefs uw lot in hooger hand gegeven!...’ Geloof hen niet, en blijf uw Vaders kind. Men predikte u een Heiland, voor uw zonden Gestorven, en uw Redder door zijn bloed. Uw schuldig hart heeft troost bij Hem gevonden, Uw kranke ziel bij Hem haar kracht en moed, Zij zeggen: ‘IJdle troost voor noodloos vreezen! De mensch is goed, hoe dweepzucht hem verguiz'! Steun op u zelv', en gij zult krachtig wezen!’ Geloof hen niet, en houd u aan zijn kruis. Godsakker noemt gij 't kerkhof; 't daar gezaaide Herleeft eenmaal in nieuwe heerlijkheid! ‘Dwaas!’ zeggen zij: ‘'t stof, dat de wind verwaaide, Is nergens meer, of overal verspreid. 't Herleeft? O ja! In gras en kruid en bloemen, En sterft op nieuw, en wisselt eeuwig af...’ De geest?... ‘Wat is die geest, waarop wij roemen? Een denkbeeld!’... Hoor hen niet; maar plant het kruis op 't graf. Vorige Volgende