Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Klauterlessen. (Naar Rückert.) Dat gij klautert, jonge borsten! Is naar mijn verlangen; 'k Haat ze, die hun tijd vermorsten Met in huis te hangen. Om een nestjen uit te halen Staan er veel klimvaardig; Uitgeblazen eierschalen, Zijn ook zeker aardig. Is 't om de appels of de peren, Dat gij wenscht te stijgen? 't Zelfde is van volwassen heeren Ook te zien te krijgen. 'k Wil de pret u niet benijden; 'k Gun haar u volkomen; Slechts om rampen te vermijden, Zij mijn raad vernomen. Let steeds hierop, dat gij geenen Loslaat van de takken, Eer gij tijd hadt weder eenen Anderen te pakken. Op een dorren tak valt nimmer, Nimmer te vertrouwen; Zelfs niet altijd kan een klimmer Op de groene bouwen. En ver boven alle twijgen Blijft de stam te kiezen; Wil dit nooit, bij 't hoogste stijgen, Uit het oog verliezen; Want de takken zelve moeten Aan den stam zich schoren, Die alleen op eigen voeten, Staat gelijk een toren. Wijsheid heeft de beste kansen! Waar uw voet zich wage, Zorg dat nooit één tak den ganschen Last des lichaams drage! Steun en tegensteun, mijn vrinden! Moet er altijd wezen; Mocht gij genen trouwloos vinden, Gij vindt troost bij dezen. [pagina 232] [p. 232] Altijd moeten wel de sterken Uw voornaamste stut zijn, Maar de zwakken, zult gij merken, Kunnen ook van nut zijn; Menig twijgje aan groote boomen, Dat niet veel beteekent, Maar, met andre saamgenomen, Duchtig mederekent. Klimt ernsthaftig (grappenmaken. Kunsten doen berouwt u); Zoo zult ge in den top geraken, En het dunste houdt u. Maar terwijl gij u op 't moedigst Opwerkt met de handen, Denkt eens hoe gij weer voorspoedigst Zult omlaag belanden. Vorige Volgende