Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende De twee Lutschinen. Bern-Oberland.) De Lutschinen, Witte en Zwarte, Gaan elk haar eigen pad, Zij maken een vreeselijk leven, En schuimen als 'k weet niet wat. Zij schuimen, bruisen, branden Vervaarlijk om stronk en steen; Maar komen elkander steeds nader, En stroomen ten laatsten inëen. En als nu vervolgens die beiden Vereend zijn naar lichaam en geest, Dan zet ik het u te onderscheiden, Wie wit en wie zwart is geweest. Gansch anders de prachtige Rhône, Waar hij 't meer van Genève verlaat, En hij de Arve wel aan-, maar niet op-neemt, En niet met, ofschoon nevens haar gaat. Mijlen ver gaan ze onwillig te zamen, De eene blauw, de andre grauw, gram te moed', Tot ze op eenmaal die koelheid zich schamen, Zich omarmen, en één zijn voor goed. Dwaze trots, ijdle toorn, die den nooddwang, Die vereeniging eischt, wederstreeft! Waar gij weet dat het eens toe moet komen, Doe dat liever terstond, en beleefd! Vorige Volgende