Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 207] [p. 207] Waar is uw hart. Waar is uw hart, waar is uw hart, Waar is uw hart, mijn naaste? Omringd van 's levens weelde en smart, Verhaal mij, waar gij 't plaatste? Hebt gij 't verslingerd en verstrooid, Op 't breede pad der Zonde? Ik dacht niet dat zij ooit of ooit Dien schat vergoeden konde. Hebt gij 't verloren in 't gedrang Van duizend IJdelheden? Mocht elke dwaasheid sedert lang 't Verneedren en vertreden? Of doet gij u op 't Leed te goed, Met jamm'rend zelfbehagen? Verdrinkt gij 't in een tranenvloed, Bij krachtverterend klagen? Of speelt gij trouw den sterken held, En toont uw moed bijzonder, En houdt het, met barbaarsch geweld, Uit louter hoogmoed onder? Of wel, bekommert ge u niet veel, Wat van uw hart moog komen, Zoo maar van 't wereldsch goed een deel U rijklijk toe blijft stroomen? Zoo dwaas niet, o mijn Broeder! tart Geen stem van God daarbinnen! Zij roept: ‘Mijn zoon! geef mij uw hart; Gij zult een hemel winnen.’ Vorige Volgende