Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Vragen aan den schepper. Hoe noemt gij wat wij Leven noemen, O Gij, die leven doet? De hoogste wijsheid, waar we op roemen, Valt duizlende u te voet. Wij zien de werkingen, wij binden Ze tot een denk-beeld zaam, Maar kunnen 't Leven-zelf niet vinden, En kennen slechts een Naam. Wat zijn het, dat wij Krachten heeten? Ook dit een leege galm; De korte ketting van ons weten Breekt af bij dezen schalm. Hier hangt de sluier, hier ontwaren Wij d' afgrond, die ons stuit, Schoon velen in de diepte staren, Wat stervling vorscht haar uit? Wat is die Ziel, die we in ons voelen, Dit Meer-dan-vleesch-en-bloed, Dat ons begeeren, willen, woelen, U ondervragen doet? Hoe hangt zij met dit stof te zamen, Doordringt het, dient, beveelt?... Spreek! Leer die wijsheid zich te schamen, Die slechts met woorden speelt. Wat dunkt U van 't geen wij erkennen Als Wetten voor 't Heelal, Zelfs door uw Almacht niet te schennen, Of alles kwaam ten val? Gij zwijgt. Dit is op vele vragen Uw eenig antwoord, Heer! Maar, waar wij deze laatste wagen, Ziet gij met Deernis neer. Vorige Volgende