Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Nog te jong. (Naar Victor Hugo). Een aardig meisje zong. Met uitgeteerde wang Lag, in het naast vertrek, de moeder op haar sponde, En sloeg ter dood benauwd een hollen blik in 't ronde. Wij zaten bij dat bed en hoorden dat gezang. Het kind was vijf jaar oud. Het zong zoo lief. Wij moesten Wel luistren, dat de kranke 't zag. Het meisje zong den ganschen dag; Zij lag den ganschen nacht te hoesten. Sinds gistren dekt het graf haar lief en schoon gelaat. Het meisje zingt reeds weer. En waarom zou het zwijgen? De droefheid is een vrucht, die God niet groeien laat Aan nog te teere twijgen. Vorige Volgende