Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Het lied des dooden. Gij hebt mij lang gekend, En komt mij dus te aanschouwen: Ach, eer gij 't denkt, is dit het end; De dood is niet te trouwen. Ik leefde een jaar of wat; niet meer; Nu lig ik op de lijkbaar neer; De nacht der graven wacht op mij - Wie zal mij volgen? Gij? Lijkvolgers, Vriendenschaar, Wilt over mij niet weenen! Mijn ziel, al schreit gij bij mijn baar, [pagina 158] [p. 158] Is reeds voor God verschenen. Daar smaakt zij, om haars Heilands bloed, Des hemels onverbitterd zoet - Hoe zalig is die rust voor mij; Wie zal mij volgen? Gij? Geliefdste Vriend! één bee: Vergeet mij niet te spoedig! Ik droeg uw beeld ten hemel mee, En wacht u daar blijmoedig. Dáár is geen graf, geen rouw, geen smart, Geen zondesmet bedroeft er 't hart, Volkomen vreugde streelt er mij - Wie zal mij volgen? Gij! Heb dank, o Vrienden saam, Die mij naar 't graf geleidde! Dat u 't geloof in Jezus naam Een zachten dood bereide! Bescherme u God bij dag en nacht - Mijn aardsche dagtaak is volbracht; Het stille graf sluit over mij - Wie zal mij volgen? Gij. * Zie ‘Frankische Volkslieder’ (Leipz. 1855). Vorige Volgende