Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Aan jonkvrouw S.V.S. Het wordt weer groen in Haarlems Hout, De blijde vogels zingen, De bloempjes komen duizendvoud Door mos en graskleed dringen. De nachtegaal is weergekeerd, Om oor en hart te kluistren; Hij heeft den toon nog niet verleerd, Noch wij 't bewondrend luistren. Maar ik, ik sta voor goed gereed Dit oord vaarwel te heeten; Dat is: te doen wat gij eens deedt, En velen heeft gespeten. Naar d' IJsel volgdet ge op haar pad Uw moeder trouw en teeder, En ik sla straks ter Bisschopsstad Mijn tent gehoorzaam neder. Toch laat mijn hart de hoop niet los U soms hier weer te vinden; Wij hebben op den zoom van 't bosch Een huis vol goede vrinden. Maar de allertrouwste en beste vrind, Die u en mij geleid heeft, Maakt dat ik eens u zeker vind, In 't huis, dat hij bereid heeft. Hoe lieflijk zal die woning zijn, Hoe schoon en wel gelegen! Rondom, een eeuwge zonneschijn, Van binnen, louter zegen. Daar zal 't verwonderd oog altoos Meer goeds en schoons ontdekken, Daar ruischt het loflied eindeloos; En niemand mag vertrekken. Mei. Vorige Volgende