Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Lotwisseling. Welk een vreugd in uw jeugd, welk een gloed in uw bloed, Welk een glans op den krans uwer liefde, Welk een vonk in die oogen, vol zorgloozen moed, Welk een speelzieke lach op die lipjes zoo zoet, Eer de smarte des levens u griefde! Maar waar was toen die Vreê, die uw harte thans smaakt. Die uw hoofd met haar gloor heeft omtogen; Waar die Kracht, die uw boezem nu nimmer verzaakt. [pagina 112] [p. 112] Waar die Hoop, die den blos op uw wangen bewaakt, En de tranen verdrijft uit uw oogen? Welk een smart voor uw hart, welk een zwaard voor uw ziel, Welk een wolk, welk een nacht op uw paden, Welk een storm op de speelreis der zorglooze kiel, Als uw afgod op eenmaal zijn voetstuk ontviel, Om het ledig van 't hart te verraden! Maar daarna - welk een licht voor 't beneveld gezicht, Welk een balsem voor 't snerpen der wonden, Welk een anker van troost, welk een adem van rust, Als uw lippen de voeten uws Heilands gekust, En uw ziele haar God had gevonden! Vorige Volgende