Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] Aan mijne kinderen. Kindren! leert u vroeg gewennen Te aller tijd, Gods alwetendheid te erkennen, Waar ge ook zijt. Hen, die overal beseffen: ‘God is hier!’ Zal geen pijl des Satans treffen, Hoe hij zwier. Opent gij des morgens de oogen Voor het licht, Denkt: ‘Op mij staart uit den hoogen Gods gezicht.’ Op uw rustbed neergelegen, In den nacht, Zij dit denkbeeld u ten zegen; ‘God geeft acht.’ Waar zich ooit uw voeten keeren, God gaat mee, Over bergen, heiden, meren, Zand en zee. Niemand kan die hand ontvlieden Of dien blik. Baar die troost van brave lieden U geen schrik! Ach, het is een vreeslijk vreezen, Waar men vreest en beeft, Van dien God gezien te wezen, Door wiens zorg men leeft. Ach, het is een hooploos hopen, Waar men hoopt en haakt Aan die trouwe hand te ontloopen, Die gelukkig maakt. Vorige Volgende