Gedichten. Deel 3
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 91]
| |
't Portier gaat open, en de tree wordt neergelaten.
Hoe klinkt die bel en breekt de harten van uw kroost!
Uw gade staat en weent; maar zucht noch tranen baten:
Gij kleedt u tot den tocht, en spreekt een woord van troost.
Reisvaardig, neemt gij, met het oog op God geslagen,
Een moedig afscheid van 't verslagen huisgezin;
Betreedt het voorvertrek, ziet voerman, paarden, wagen...
Maar wacht tot hooger wenk u zeggen zal: Stijg in!
Die wenk blijft achter. Uur aan uur vervult zijn ronde,
Met pijnlijk wachten, hoop en vreeze, moed en angst.
Uw afreis blijft bepaald, maar onbepaald haar stonde,
Ons voorwerp steeds van schrik, U, dikwijls van verlangst.
Op eens, wat ommekeer! Het rijtuig, weggereden,
Haalt vrienden, zusters af, bestemd u voor te gaan.
Uw diepbedroefde kring omhelst u wel te vreden;
Gij glimlacht, maar met ernst, en - houdt het reiskleed aan.
|
|