Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Liedje. Als ik een woord van wijsheid wist, Ik zou het gaarne spreken. Om vroom bedrog en achterlist Den buigbren nek te breken. Bezat ik kracht van scherts en luim, Die zette ik graag op renten, Voor die ons altijd schuim voor kruim En schijn voor wezen venten. Zoo mij een tuchtroe waar bedeeld, Zij zou de schouders streelen Van 't nietig volk, dat altijd speelt, En kibbelt bij zijn spelen. [pagina 82] [p. 82] Had ik den toon van d' echten troost, Straks werd die aangeboden Aan wie vergeefsche zuchten loost, En roept tot valsche goden. Maar wist mijn keel een lofgezang Behoorlijk aan te stemmen, Ik nam een kaars en zocht zoo lang, Tot ik aan 't hart mocht klemmen Een man, die, aan beginsels trouw En zonder blaam of vreezen, De opgaande zon niet eeren zou, Noch heden noch nadezen. Vorige Volgende