Gedichten. Deel 3(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Eenvoud. Wat elk behaagt op d' eersten blik En aantrekt op den duur, Is Eenvoud, wars van kwik en strik, Is Eenvoud en Natuur. De Schoonheid spot met elk sieraad, De Waarheid evenzeer; Zoo 't eerbaar hart het reeds versmaadt, Het vrome des te meer. De wereld heeft haar mommerij Zoo noodig als haar geld: Een reine ziel is vrank en vrij, En treedt in 't open veld. En laat zich tot den bodem zien, Gerust en zonder schrik, Maar let op onbescheiden liên, En weert ze met een blik. Haar valt de zegen Gods ten deel; Dat 's alles wat zij vraagt; En voorts bekreunt zij zich niet veel, Wien ze al of niet behaagt. [pagina 67] [p. 67] Toch rust op haar, met stille vreugd En zachten liefdegloed, Het oog van ouderdom en jeugd, Die 't Schoon vereert in 't Goed'. Vorige Volgende