Gedichten. Deel 1
(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend
[pagina 130]
| |
Reeds verstomde de stem van mijn klacht,
En de dagen der rouw zijn vervlogen;
Zoo de hand mij verslaat, die ik acht,
'k Wacht den slag met een glimlach in de oogen.
't Bloed uws kinds, o wees daarop gerust!
Is zoo rein als de zegen, mijn vader,
Dien ik vraag van uw hand, eer het gutst,
Als de wensch daar ik Gode mee nader.
Bij de dochtren mijns volks zij geklag:
't Moet den richter, den held niet doen beven.
'k Won voor u den beslissenden slag;
In uw hand is de vijand gegeven.
Als gij 't bloed, dat gij gaaft, ook vergoot,
Als ge uw dochter ziet zwijgen, moet derven,
o Mijn vader, draag roem op haar dood;
Vergeet niet dat zij glimlachte in 't sterven.
|
|