Gedichten. Deel 4(1905)–Nicolaas Beets– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 276] [p. 276] XII. Gij mannen, grijs van haren, Maar vol van merg en sap! Gij jongeren van jaren, Reeds rijp in wetenschap! Gij, die ons de oude tijden Hun denken, spreken, daân, Hun leven en hun lijden Hertoont en doet verstaan! Gij, die ons door doet dringen In de eischen van het Recht, Of van de zichtbre dingen De wetten openlegt! Die kranken leert genezen, Aan blinden 't licht herschenkt, Of van het Hoogste Wezen De orakels overdenkt! Houdt moed, vervolgt de banen, Waarop gij voorwaarts snelt, Of plant uw trotsche vanen, Op nieuw veroverd veld! Graaft dieper in de mijnen, Waar gij uw goud uit schept, En laat het heerlijk schijnen, Als gij 't gezuiverd hebt! Stijgt hooger op uw vlerken, Streeft alle sferen door, En laat uw vlucht bemerken Aan 't lichten van uw spoor! Blijft moediglijk bekampen Onwetendheid en waan, En troost ons van de rampen, Die uit de zonde ontstaan! Vorige Volgende